Zadie Smith over vorm en werkelijkheid

Bijlage bij mijn posting over de roman NW van Zadie Smith. NB: hieronder wordt soms belangrijke inhoud van de roman onthuld.

Smith wil in NW ervaring afbeelden“. Haar enige obstakel daarbij, volgens eigen zeggen, zijn de beperkingen van haar medium: “I’m interested in trying to find ways to depict experience through a medium that can never succeed in depicting experience fully: language“. De vormexperimenten in NW dienen dit doel: “I genuinely wanted to try and get closer to reality, not to obscure it“. 

Al sinds het begrip furore begon te maken heeft “ervaring” gestaan voor ‘verwerkte/gekleurde waarneming(en)’. “Ervaring” verwijst naar een ‘ik’ die ze heeft, is ‘subjectief’. En, zoals dat heet, soms zegt een ervaring meer over de ‘ik’ dan over ‘de werkelijkheid’. Die subjectieve bestaanswijze van de mens – hoe gelaagd, intern gespleten of centrumloos eventueel ook – lijkt Smith adequaat uitdrukking te willen geven.

In een gesprek met collega-schrijver Ian McEwan waardeert Smith hoe hij het voortgaande, wankele maar vitale (want het kan zich tot handelingen verdichten) ‘nu’ in zijn romans representeert:

De meeste van jouw tijdgenoten gaan daar vrij conventioneel mee om. Als Rushdie er al over wilde schrijven, of Amis, of Barnes, dan was het in de regel de historische tijd. Een deels gepolitiseerde historische tijd in het geval van Rushdie, en Amis die de tijd laat omdraaien. De flashback en de sprong naar het verleden worden gebruikt om het heden in een nieuw, prikkelend licht te plaatsen. Maar het besef om echt te voelen dat je midden in de tijd zit, dat je erin leeft – dat is niet iets waar studenten Engels op hun A-lijst vaak mee te maken krijgen.’

IM: ‘Volgens mij heeft dat te maken met de delicate weergave van het bewustzijn zelf. Ik bedoel, het interesseert me bijzonder hoe ik, en blijkbaar op gestileerde wijze, kan verwoorden wat het betekent om na te denken. Of hoe het is om je ergens van bewust te zijn, of gewetensvol, of, in het ergste geval, slechts ten dele gewetensvol.

Het onderscheid tussen chronologische en geleefde tijd, tussen seconde en ‘duur’, gaat al langer dan een eeuw mee. De ‘ervaring’ die Smith wil afbeelden is zeker vitaal, hoewel dat dus ook de inverse daarvan, apathie of lethargie, kan zijn. In zowel NW als het latere The embassy of Cambodia combineert ze klokken- en geleefde tijd.

De eerste paragraaf van NW is bijvoorbeeld een en al stagnatie. Die wordt handig gekoppeld aan de hoogste positie van de zon: “The fat sun stalls” – zowel klokken-, nu ja: zonnetijd, als uitbuiken (‘fat’).

Even later laat Smith Leah, het personage dat de stagnatie leeft, haar cursus filosofie ooit recapituleren – de constructie schemert hier mijns inziens door het personage heen. Het wegzinken in en ontwaken uit een narcose zou haar meer over de relativiteit van bewustzijn hebben geleerd (“a greater revelation”) dan colleges over Descartes en Berkeley. Toch heeft ze aan de laatste een algemene notie van de relativiteit van tijd overgehouden, “different for the jogger, the lover, the tortured” (p.29).

Weer even verder demonstreert Smith geleefde tijd aan de hand van Leahs echtgenoot Michel, aan het beleggen op de PC:

That look Michel has, right now, of arrested attention. Internal time stretched and stilled, inattentive to the minutes and hours outside of itself. Five minutes! He says it irritably whether thirty have gone by or a hundred or two hundred. Pornography does that, too. Art, too, so they say. (p.43)

“Pock, smash. Pock, smash. As if one player could imagine only a violent conclusion and the other only a hopeful return” – een vast badmintonspel op maandagmorgen verenigt in The embassy of Cambodia
beide dimensies (shuttles sieren ook het omslag van de Britse uitgave). Het herhaald ‘Pock, smash’ is zowel secondewijzer, index van onbestemd- of betekenisloosheid, alsook, in de slotzin, symbool voor de wisselvalligheden van het lot en menselijke veerkracht onder de ‘slagen’.

Tegelijk is de verwijzing naar het maandagmorgenritueel handige manier om in het verhaal door de tijd te springen. In NW gebruikt Smith een variant, als Leah een vergadering uitzit: “This too will pass. Four forty-five. Zig, zag. Tick, tock.” (p.28)

Middelen, literaire vorm, zijn geen versiering. Maar dat betekent niet dat variëren met vormen altijd wat ‘inhoudelijks’ oplevert. Zoiets suggereert Smith wel in een essay over George Eliot, als ze vormvariatie om de vormvariatie bepleit:

Vormen, stijlen of structuren – aan welk woord u ook de voorkeur geeft – zouden net zo vaak moeten veranderen als de lengte van de rokken” (‘Middlemarch en iedereenin Ik heb mij bedacht, p.57).

De vergelijking is minder slim omdat variërende roklengte ‘verandering om de verandering’ oproept (hoewel ik me studies herinner die de roklengte die in de mode is koppelen aan de economische toestand van een land). In overeenstemming met deze ongerichtheid bewandelt Smith in de uitgebreide versie van het interviewcitaat zijpaden en redeneert gemakzuchtig. Ze gebruikt “reality”/”werkelijkheid” en “consciousness”/ “experience” alsof uitwisselbaar en haar motivering van de noodzaak van vormgeintjes (“oddities”) is oppervlakkig:

You could find far, far stranger in 1918 or 1761. Nothing new under the sun. The novel has always been a weird form, full of oddities. If there’s trickery in this one, I’m sorry for it: I genuinely wanted to try and get closer to reality, not to obscure it. I mean, look: a version of the most realistic novel possible right now would be the one that took into account the fact that for much of each day in the west, the consciousness of many of us is projected outwards into a 14-inch lit screen, and any thought we have constantly penetrated by news, trivia, gossip, adverts, glimpses of content, and email, always email. I can’t figure out a way to do that, but some younger writer will. Not in the dull manner of ‘putting emails in a novel’ but some organic and genuine way of representing that reality. And stuff like that will allways be called ‘trickery’ and accused of shallowness and then fifty years later it will be understood as pure realism” [mijn cursivering].

Te onzent is, rond het onderwerp van de vele prikkels die de hedendaagse burgerconsument belagen, de filosoof De Zengotita enkele jaren terug even bekend geworden, via zijn optreden in een tv-programma van Raoul Heertje, Heerlijk Eerlijk Heertje.

De effecten van beeldschermwerken, de toegevoegde virtuele werkelijkheid en de ‘permanente bereikbaarheid’ lijken me kwesties van een andere orde dan sterfelijkheid, verbondenheid, vrijheid/hoe te leven, jezelf worden/zijn, de thema’s die Smith aansnijdt in NW.

En niet alle vormexperimenten in NW werpen op die thema’s een nieuw licht. Zo is er een paragraaf in de vorm van een Google Maps-beschrijving. De erop aansluitende paragraaf beschrijft dezelfde route op een zintuiglijke manier. De Google Maps-paragraaf meldt “These directions are for planning purposes only”, de aansluitende combineert beschrijving van geurtjes met oog voor de bonte bevolking en sociologische observaties. Ook quasi opgevangen gespreksflarden en mededelinkjes krijgen een plek maar wie luisterde blijft onduidelijk. (p.33-35)

Samen maken de paragrafen inzichtelijk wat iedereen al weet: ‘de kaart is niet het land’; iedere beschrijving is beperkt, de selectie dient vaak genoeg een doel.

Iets verder in haar Eliot-essay drukt Smith zich helderder uit. Verstarring van de vorm dwarsboomt kennis van de werkelijkheid, die rijk en vol is, meent ze, net zoals het menselijk beleven:
In haar essay ‘Silly Novels by Lady Novelists’ (..) zette Eliot haar radicale programma voor grootse fictie uiteen, radicaal omdat het helemaal geen programma was. ‘Net als de massa van kristallen zal het iedere vorm kunnen aannemen en toch mooi zijn’. Wat de twintigste-eeuwse romanschrijvers van Eliot meekrijgen is de radicale vrijheid om de vorm van de Engelse romans tot zijn uiterste grenzen te drijven, waar die ook mogen liggen” (idem, p.58)

Bas Heijne pleit voor vormvariatie met een vergelijkbaar argument:
Altijd is en blijft er het gevaar dat de roman in zijn eigen verhaal verdwaalt, dat de vormen en conventies van het verhaal de blik beperken in plaats van verruimen. (..) Vormen, die tot conventies zijn geworden, moet hij [de romanschrijver] achter zich laten” (Echt Zien (2011),  p.98-99).

En ook Heijne veronderstelt de belevingswereld rijk en vol:
Iedere goede roman is juist geschreven in het besef dat (..) ieder moment in een mensenleven een oneindigheid aan indrukken in zich draagt die niet in woorden te vangen zijn” (o.c., p.101).

Dat Smith in conflict lijkt te komen met het door haar betoogde in ‘Two paths for the novel‘ laat ik hier rusten.

Mijns inziens delen Smith noch Heijne hier veel mee. Mogelijke samenvattingen: alles went; iedere keuze heeft voor- en nadelen, iedere metafoor en ieder perspectief onthult en verhult tegelijk; gebruik van meerdere perspectieven verkleint de foutenmarge en samen naderen ze ‘objectiviteit’ – er is een zekere vooruitgang in de kunst (conclusie van de soort van Maarten Doorman in Steeds Mooier (1994)).

Positief opgevat verwoordt Smith een streven naar objectiviteit, naar ‘de zaak’ getrouw willen zijn. Dit leidt tot een kritische houding tegenover het instrumentarium van de kunstenaar. Maar negatief opgevat huldigt ze een variant van een naïeve afbeeldingstheorie van de waarheid, een vertrouwen dat de verbeelding altijd wel naar iets werkelijks refereert, dat wie een hengel uitwerpt altijd wel een vis vangt; of onderscheidt niet scherp tussen esthetische en kennisaanspraken.

Mogelijk bedoelt Heijne met “ieder moment in een mensenleven draagt een oneindigheid aan indrukken in zich” dat gebeurtenissen in het heden altijd eerdere ervaringen associatief wakker kussen en soms verlangens wekken, die samen het moment kleur en diepte, onder- en boventonen geven – en dat zoiets moeilijk in taal te vangen is. Maar wat hij schrijft is vager en het “oneindig” schwärmerisch.

De portee van het eerder aangehaalde Heijne-citaat zit in een door mij weggelaten stukje, dat ‘vorm’ (‘een verhaal’) en ‘inhoud’ (‘het leven’) erg breed trekt: “[het besef dat] het leven zich niet in een verhaal laat vatten“.

Nothing survives its telling

Een toepasselijke quote uit NW:

But allready the grandeur of experience threatens to flatten into the conventional, into anecdote (..). Nothing survives its telling (p.13)

We treffen Leah op het moment dat ze wordt belazerd door Shar, drugsverslaafde in dagelijkse geldnood. De tekst brengt meesterlijk subtekst aan: Leah voelt seksuele aantrekking tot Shar, Shar schaamt zich nu Leah zonder reserve in haar noodverhaal gelooft en aanbiedt haar te vergezellen naar het ziekenhuis waar haar moeder zou zijn opgenomen.

Meest mysterieus is het religieus aandoend moment van onbaatzuchtigheid – toch al subthema in de roman:

In reply [op het ‘Dank je wel’ van Shar – die het geld (schuldbewust?) nog niet aangenomen heeft!], Leah says something she has never said in her life: God bless you.

Maar dan verdwijnt het ‘extra’. Het geld wordt overhandigd en het nobele gebaar, de wens iets waarlijk goeds te doen, verliest glans en Leah heult (gedeprimeerd?) met sensatiebelustheid:

only thirty pounds, only an ill mother, neither a murder, nor a rape. Nothing survives its telling.

Dit nadrukkelijk in de context van een overdadig uitbottende natuur. ‘Niet toevallig’ vervolgt Shar met “Mental weather”. Het roept iets op als: alle voorwaarden voor het paradijs aanwezig, maar het gevoel wil maar niet komen.

Daarbij is Leah niet perse goedgelovig. Als Shar benadrukt, zonder Leah aan te kijken, morgen het geld te zullen terugbetalen, haalt Leah haar schouders op. Na de herhaalde verzekering zegt ze: “I just hope she’s OK. Your mum”.

Ook dit is mogelijk een door Smith aangebrachte toets van wanhoop. It takes two to tango. Je kunt niet in je eentje goed doen. Of: de teleurstelling over het uiteindelijk smalle verhaal, de banale anekdote, drukt opnieuw de stuurloosheid van Leah uit, het gevoel van ‘niets doet ertoe’ / ‘ik doe er niet toe’.

Rijke inhoud, geconcentreerde taal, traditionele vormgeving.

Twee sterke vormexperimenten

Enkele vormexperimenten in NW vind ik wel sterk. Maar Smith maakt mijns inziens in NW niet waar dat al haar vormexperimenten de waarheid/werkelijkheid dienen. Voor ik de twee sterke voorbeelden bespreek, eerst enkele andere kunstgrepen in NW op een rij:

  • H.9: hoofdstuk in de vorm van een routebeschrijving – uitdrukking van de weerzin van Leah te gaan?
  • H.10: een route beschreven via geuren en andere indrukken onderweg van wie? Leah. Een assemblage waaruit de lezer moet afleiden hoe Leah erbij loopt. Opvallend veel “Iedereen doet dit”-zinnen. Het opkomend verzet in Leah tegen haar volgzaamheid (deze paragraaf en de vorige besprak ik boven al; u ziet dat ik ze anders interpreteer – voorbeeld van de meerduidigheid / informatierijkdom van de werkelijkheid, soms)?
  • p.117, enige vormnoviteit in het tweede deel, over Felix: een aantal doorgestreepte woorden in een verbeeld gesprek met zijn vader, over zijn nieuw aangeschafte tweedehands sportwagen: “Ik knap hem zelf op als een cadeau voor Grace mijn project”. Betekenis: omdat hij geen trek heeft in het voorspelbaar gezeur van zijn vader over vrouwen als onbetrouwbare wezens, kiest Felix in gedachten een alternatief dat dit gezeur voorkomt.
  • §123 van deel 3, over Keisha/Natalie, bevat een chatsessie tussen Natalie en Leah. Dit procedé vind ik zekere toegevoegde waarde hebben. Het geeft gevoel voor hoe de twee vrouwen met elkaar omgaan.
  • Op p.213 laat Smith de afgebladderde letters (“stencilled letters peeled off”) van een rechtsbijstandskantoor ook in de roman weg: “R senb rg, Sl tte y & No ton”. Auteur wil volgens mij diep punt over taal maken of genieten van enkele van de onuitputtelijke jouïssance-oddities van taal. Wie het allemaal al nog meer gebruikt hebben, in elk geval ook de door Smith bewonderde Wallace in het verhaal ‘Forever overhead’.
  • Minder gebruikelijke verteltechniek van het de lezer rechtstreeks aanspreken, bijvoorbeeld op p.220: “[Happiness] is a state of comparison. Were they any unhappier than Imran and Ameeta? Those people over there? You?”.

Van de twee voor mij sterkste vormingrepen in NW is de eerste traditioneel: de selectieve weergave van de beleving van Leah, in het deel over Leah. De tweede is de vertelinstantie die op een dwaalspoor zet, in combinatie met de korte paragrafen met vaak aparte kopjes, in het deel over Keisha.

Smith laat Leah tobben over allerhande ethische kwesties maar geeft de belangrijkste in haar leven nauwelijks woorden. In de laatste paragraaf van deel 1 – de vierde §37 – beschrijft Smith het afhalen van foto’s door Leah maximaal wonderbaarlijk. De tekst sluit niet uit dat Leah beseft verliefd te zijn op Shar. Het ‘probleem’ van Leah is, in die lezing, echtgenoot Michel, die leeft in een wereld waarin geen ruimte is voor afwijkingen van de orde, zoals ‘biseksualiteit’.

In een zeldzame reflectie over haar verantwoordelijkheid naar Michel denkt ze: “But why should he believe her when she has lied about everything?”. Het “everything” kan slaan op Leahs verzwegen gebruik van anticonceptie, haar verzwegen abortus (Michel wil graag kinderen) en haar niet vertellen verliefd op Shar te zijn of, breder, een niet bedaarde biseksuele kant te hebben.

Leah beseft normaal gesproken dat ze Michel ooit de waarheid zal moeten vertellen, ooit haar gebruik van anticonceptiemiddelen uitkomt (die dag kondigt zich op het eind van deel 1 al aan, als het stel hulp gaat krijgen bij de conceptie). Als probleem hoort dit haar, (psycho)realistisch gesproken, bezig te houden. Maar het krijgt nauwelijks tekst.

Mogelijke verklaring: in twee van de vier paragrafen in deel 1 met nummer 37 lijkt Smith erop uit de lezer te vermanen: trek niet te snel conclusies. De tekst lijkt met opzet slecht/niet te begrijpen. De ‘psychologische realiteit’ van Leah wordt hier opgeofferd aan de eisen van het vormexperiment. Zo wordt in bloemrijke taal, die alles in het midden laat, verteld van de gevoelens van de jonge Leah voor een andere vrouw. She once was a true love of mine, u kent dat liedje wel. Naast haar in bed. Inmiddels met een man getrouwd, stelt de oudere Leah (?) vast (met pijn in het hart?).

Realistisch gesproken is Leahs afdwalen naar een vroegere geliefde (als zij dat is) bevestiging dat haar gevoelens voor vrouwen op dit moment een dringend probleem in haar leven zijn. Daarover piekeren zal zij niet in vage bloemrijke taal. Zo ziet piekeren er namelijk niet uit.

Een mogelijke alternatieve interpretatie is dat Smith het stadium tussen verloochenen en erkenning/toelaten wil weergeven. Alle seinen wijzen in dezelfde richting maar Leah moet het willen zien. Tegen deze interpretatie pleit dat de abortus en de permanente anticonceptie te nadrukkelijke handelingen zijn om ‘in de ontkenning’ te kunnen (blijven) uitvoeren. Bovendien memoreert Leah, denkend aan een eerdere abortus, zonder morele moeite de liefdevol aanwezige vriendin van dat moment.

In het voordeel van de door Smith gekozen oplossing kan worden gezegd dat de lezer zo een sterk gevoel opgedrongen krijgt van ‘zo gaat het niet langer, Leah zal moeten ingrijpen’.

Een ander voorbeeld in dit deel is het geregeld weglaten van de persoonsvorm. Het staat Smith toe informatieverstrekking door een auteur die meer weet dan de personages te combineren met de evocatie van de beleving van het personage:

Elsewhere in London, offices are open plan / floor to ceiling glass / sites of synergy / wireless / gleaming. There persists a belief in the importance of the ping-pong table. Here is not there.
(p.27)

Met de laatste persoonsvormloze zin voltrekt zich de verschuiving het bewustzijn van Leah in, die we aantreffen op haar werk, aan het eind van een vergadering. Wat hiervan te vinden:

  • De fraaie tafeltennistafelzin – Smith kan het niet laten/helpen er poëzie van te maken – kan ik me van de verteller voorstellen maar niet van Leah
  • Ik geloof niet dat Leah over zoveel kennis van het kantoorleven in Londen beschikt. Dat moet aannemelijk gemaakt worden. Haar carrière bracht haar tot dusver niet naar zulke panden. Via de kunstgreep van de persoonsvormloze zin smokkelt Smith hier vertellerskennis binnen.
  • Het gebruik van het typografisch teken ‘/’ verstoort iedere illusie van ‘naïef realisme’: je ‘denkt’ niet ‘met’ zulke streepjes. Misschien is dit mijn verzet tegen verandering en wen je er snel aan. Maar zo ja, wat brengt het dat huidige conventies niet brengen?
  • Waarneming veronderstelt een waarnemer, ‘beliefs’ veronderstellen dragers met bewustzijn, in dit geval zelfs zelfbewustzijn. Smith combineert vernuftig auteurstaal en taal van het personage en om krachtig uitdrukking te geven aan de ervaring van het personage.
    Maar in een denkbaar negatief scenario schotelt een auteur ons via deze kunstgreep een ervaring voor die niet kan bestaan, zoals er schijnproblemen in de filosofie hebben bestaan.

Slotsom

De visuele vormvariaties in NW brengen mij niets wat ik niet al wist.

Plaats een reactie