Zadie Smith – NW


“But allready the grandeur of experience threatens to flatten into the conventional, into anecdote (..). Nothing survives its telling” – NW, p.13

“A small gang danced mildly in the doorway of G-A-Y, on autopilot from the night before. Felix chuckled into his chest and leant against a lamp post to roll a fag. He had the sense that someone was watching and taking it all down (‘Felix was a solid bloke, with his heart in the right place, who liked to watch the world go by’) but when that fancy was finished there was nothing else for him to do.
A car with tinted windows rolled by. It took a moment to put together the fearful child in the passing reflection with what he knew of his own face”  – NW, p.120

At that moment she wept and felt a terrific humility” – NW, p.238

“‘Christ, another hideous word! God save me from “relationships!” (..) What a mealy-mouthed pathetic word, “relationship”.  For people who haven’t got the guts to live, haven’t the imagination to fill their three score and ten with anything other than – ‘. Felix knew better than to get into it (..). When she was like this she could have an argument with a coat-stand” – NW, p.140

“People shouldn’t do a lot of things they do” – NW, p.266

Samenvatting

Roman waarin het leven opgave is, de afloop bekend en momenten hun volheid bewaren, mede doordat personages en lezer de ontsnappingsmogelijkheid van ‘transcendentie’ onthouden wordt.

Behalve het grote inlevingsvermogen van Smith en de vitaliteit van één deel van de roman doet ook nieuwsgierigheid naar wat aan de hand is met twee vrouwelijke hoofdpersonen de lezer voortlezen in twee tragere delen, die meer inspanning vergen.

Smith rekt in deze delen de tijd vakkundig op. Op het eind vraagt men zich af of wel iets van betekenis gebeurd is. Verdient de doorbraak bij Natalie de naam ‘innerlijke verandering’? Is Leah niet vooral aan het mokken? Plukken beiden de wrange vruchten van een gebrekkige zorg voor het zelf of is “Neem jezelf eens serieus, dan had het zover niet gekomen” te gemakzuchtige lezersreactie?

In interviews die het verschijnen van de roman begeleiden werpt Smith meermalen de vraag op: ‘Kunnen wij de ander kennen?’. Die vraag raakt de lezer direct, die voor zijn beeld van de personages afhankelijk is van de informatie verstrekt door henzelf (over zichzelf en andere personages) en vertelinstantie. De vertelinstantie slaat daarbij soms een bedenkelijk professoraal jolige toon aan, als een Keisha/Natalie die heeft doorgeleerd.

In ‘Guest’, het meest zonnige en traditioneel vertelde deel, vindt de anonieme, betrokken verteller iedereen belangrijk. Alleen het kwaad blijft in de schaduwen verborgen. Gastvrijheid, het romanthema van binnen- en buitensluiten, krijgt hier een krachtige uitwerking. Zorgzame Felix kiest, die ene dag dat we hem volgen, voor zichzelf en schermt zich af van zijn vader en ex, onder het mom van een stap vooruit zetten. Zijn ex biedt sterk tegenspel, zoals alles in deze roman van meer kanten bekeken wordt, in dit deel:

  • het leven als biologisch verschijnsel staat neutraal tegenover ieder hoger streven
  • erotiek heeft een eigen, kleine ‘moraal’ van overgave, ook een vorm van gastvrijheid
  • gastvrijheid is soms moeilijk te onderscheiden van vrees voor afhankelijkheid, zoals angst/afhankelijkheid ook kan worden verbloemd als wereldverachting of autonomie

De delen over de ‘vriendinnen’ Leah en Keisha/Natalie vormen van dit deel het contrapunt. De twee vrouwen onderhouden een ingezakte vriendschap, die begon op vierjarige leeftijd met een toevalligheid, door een van de ouders tot mythische proporties opgeblazen. Volwassen Keisha lijdt onder een gevoel niet te bestaan, Leah is ontevreden.

Het deel over Leah bevat typografische experimenten en is geschreven in een stream of consciousnessstijl, dat over Keisha wordt verteld in korte paragrafen, voorzien van vaak aparte kopjes. De wisselende inhoud, die zoiets als ‘de eenheid van het verhalen vertellen’ breekt (dan weer een detail, dan weer een analyse), en het grote aantal, wisselend ironisch, filosofisch en literair belezen aandoende kopjes, vestigen in dit deel de aandacht op de vertelinstantie, die maar geen ‘stem’ wil worden. Hier treffen we ook de jolige professor.

Keisha/Natalie wordt zo ook op afstand gehouden, wat aansluit bij de afgeslotenheid van Natalie voor zichzelf.

Nathan, de vierde hoofdpersoon, vertegenwoordigt het duistere. Mogelijk om die reden heeft hij geen eigen deel maar komt in (bijna) alle delen voor.

De echo van religie is in de roman te ontwaren. De term ‘visitation’, titel van een van de delen, kan zowel ‘bezoeking’ als ‘visitatie’ betekenen. De roman bevat moeilijk te plaatsen scènes, die dit laatste oproepen.

De maagd Maria, door Smith soms gepasseerd voor een niet-maagdelijke zwarte variant, belichaamt zorg. Soms wordt ze in wanhoop aangeroepen of spreekt wanneer het personage Leah in wanhoop is. Moederend komt Natalie iets ‘tot zichzelf’ en wordt juist dan met Maria vergeleken. Maar Maria is niet heilig. Het personage Annie lijkt een parodie van haar en de zwarte Madonna is een vitaler maar ook banaler voorgangster, prototype van de genius loci, en representant van het vitale maar soms weinig creatieve menselijk vermogen om te geloven in eigen wensvoorstellingen, inclusief het schietgebed.


                           zwarte madonna                                          Our Lady of Willesden

Aansluitend lijkt het motto van de roman – “When Adam delved and Eve span / Who was then the gentleman?“* – tegendraads te kunnen worden gelezen: de gentleman (voorheen God) is heengegaan maar er is gentleness in de wereld.

Versmallen we dit thema en motto tot het individu als ontvanger en gever van zorg, dan is de rode draad: keuzes, inclusief het ontlopen of ontkennen daarvan, en hun prijs; en liefde als aardse kracht (die soms lijkt te stijgen willen) in kip-eigevecht verwikkeld met de mensen die haar moeten belichamen. Personages vrezen liefde, zowel hun behoeftigheid als haar hoge roeping (beweren sommigen). Gebrek aan liefde/identiteit verleidt tot vernietigen.

Compact geschreven, vraagt het boek aandachtige lezers.

*: Naschrift 2014: de regel stamt uit de veertiende eeuw. Gebruikt in de Britse Boerenopstand, zou het een primitief communisme verbeelden, een boeren inspirerende nostalgie naar een Gouden Eeuw van totale gelijkheid, waarin privé-bezit niet bestond en boeren niet horig waren aan ‘gentlemen’ (The faith of the faithless, Simon Critchley, Verso, 2014 (2012), p.118). Had ik dit geweten toen ik mijn interpretatie opschreef, had ik mijn gegeneraliseerd aristocratisch-elitaire lezing van ‘gentleman’, alsof zielenadel verbeeldend, misschien niet aangedurfd of was mogelijk niet (meer) erop gekomen. Aan de andere kant vermindert hij er geenszins door in aannemelijkheid. Want deze oorspronkelijke betekenis is zeker ook niet van toepassing op het verhaal van NW.

Mijn tegendraadse lezing van het motto verraadt, net zoals mijn uitlichten van de Maria-figuur, mijn interesse in het thema transcendentie, op de manier dat sommigen ‘liefde’ verkennen als een de persoon te buiten gaande kracht – ook thema van The faith of the faithless overigens, waarbij Critchley religie (mystiek, extase) echter juist naturaliseren wil.

De tweets

Uitwerking van mijn tweets op #Twitlit, een experiment van de NRC/Bas Heijne met een leesclub via Twitter. De tweets volgen mijn directe leeservaring. De uitgeschreven tweets zijn te herkennen aan het opsommingsteken/bullet, commentaar aan de streep in de linkermarge.

Opmerking vooraf: hieronder wordt soms belangrijke inhoud van de roman onthuld.

28 september 2012

Existentiële inzet
“Hoe kunnen we weten dat andere mensen echt zijn en niet slechts projecties van onze eigen verlangens en angsten? Wat doet de gedachte aan de dood met ons? Dit zijn het soort ordinaire, kinderlijke vragen die romanschrijvers zich stellen – in ieder geval het soort romanschrijvers dat mij interesseert. Want het is gewoon heel vreemd om te leven! En daar gaat fictie over. Ik denk dat alle goede romans gaan over wat het betekent om ‘te leven.’ ’’. Smith in een interview, aangehaald in de NRC.

De vragen lijken me niet ‘ordinair’ en van alle tijden, afgezien van ‘projectie’, dat bekendheid met de psychoanalyse veronderstelt. Misschien bedoelt Smith dat ze bekende vragen onbevangen wil stellen – als romanschrijver. Vorm staat bij Smith niet los van inhoud. Ze zoekt uitdrukking te geven aan het ‘werkelijke’. Literatuur is bij haar ook filosoferen met andere middelen. (daarover meer hier en hier)

In het aangehaalde interview noemt Smith de kiemcel van de roman en hoe het verder ging:
“Just this single idea of a girl coming to the door. The novel found its form slowly, over a long period. I wrote the first lines almost nine years ago. And that’s really how it was built: sentence by sentence, hoping the shape would emerge by itself. But once I had the idea of the girl coming to the door, I started to read around the idea of guests and hosts… and there’s sort of a long philosophical history to those ideas, and inevitably they ended up being a part of the book, and shaping it. And from “Who gets invited?” I went to “Once you’re invited, what kind of hospitality is ideal?” – and that gets you into thinking about utopia and dystopia… (..)

I guess as a general rule I find the characters subconsciously, but then the conscious part of a novel are these larger ideas. The whole trick for me is not to let the ideas overwhelm that subconscious work, which is where I feel the real life of the thing is.”

De filosofische gedachten zijn terug te vinden in de titels van de secties: ‘visitation’, ‘guest’, ‘host’ en ‘crossing’. ‘Bezoeking’, de eerste sectie, begint met een bekende dramatische aanvangsituatie: vreemdeling verstoort wankel evenwicht.

In dit geval Shar. Ze belt aan en vraagt Leah om geld. Nevenkarakters hebben hun oordeel klaar maar Leah niet: “Wat does it mean to say the girl lied? Is it a lie to say she was desperate?” (p.20).

Existentiële wanhoop, lijfelijke hunkering van een verslaafde naar zijn middel noch welke andere motivering ook lijken mij goede reden om een verslaving te financieren. Dat lijkt me het argument tegen het klein gelijk van Leah: werelds wantrouwen bederft vanaf een bepaalde gradatie de atmosfeer. Oftewel: misschien ligt de moeder van Shar echt in het ziekenhuis en heeft Shar werkelijk geen geld voor het vervoer.

Dit ‘denkt’ Leah niet. Smith toont een ‘voorbewust’ stadium van denken. De aanblik van Shar wekt bij Leah beelden van “Woman begging the public for witnesses. Woman in a war zone standing in the rubble of her home” (p.5). Oftewel: ze neigt haar te geloven.

Naast Shar bevat het eerste deel een tweede ongenode gast: Nathan,
een aan lager wal geraakte voormalige ‘mooiste jongen van de klas’ (p.40)

Het existentialistisch kerngegeven van eindigheid en angst voor de dood is op de eerste pagina al achtergrondruis: “Pencil leaves no mark on magazine pages. Somewhere she has read that the gloss gives you cancer” (maar goed, je kunt deze zin ook interpreteren als snoeiharde kritiek op de beleveniseconomie, die iedere echte ervaring uit de weg gaat en het ik in de knop doodt). Ook de slotzin van het eerste hoofdstuk verwijst er in het voorbijgaan naar, als de kranten en tijdschriften uit Leah’s hangmat vallen: “World events and property and film and music lie in the grass. Also sport and the short descriptions of the dead” (p.4). En, in ruimere zin, in de worsteling van Natalie met zichzelf, later in de roman, is de dood ijkpunt en lijkt faciliterend in het herwinnen van enige ‘eigenheid’, ‘sense of self’.

Enkele paragrafen uit het derde deel, over Keisha/Natalie, verwijzen ironisch naar het existentialisme. De ironie komt voor rekening van de jeugdige leeftijd van de protagonisten. Een paragraaf heet “Thrown” (“Geworpenheid”). In een andere (“Vivre sa vie”) kan de tot conformeren geneigde Keisha de nieuwe muzieksmaak van Leah maar niet serieus nemen als ‘vrij/zelf gekozen’, tot twijfel haar bespringt:

Keisha Blake, whose celebrated will and focus did not leave her much room for angst, watched her friend ascend to the top deck in her new panda-eyed make-up and had a mauvais quart d’heure wondering whether she herself had any personality at all or was in truth only the accumulation and reflection of all the things she had read in books and seen on television” (p.162, voorbeeld van de merkwaardige vertelwijze in dit deel, met een vertelinstantie die per paragraaf van toon wisselt, hier zelfingenomen professoraal afstandelijk, licht spottend en zich vermeiend in de eigen taalvaardigheid).

Terwijl veertienjarige Leah op bus 37 naar Camden stapt, waar de alto’s van 1990 tien jaar na
dato nog steeds Joy Division, en Baudelaire en Beckett en noem de bak ellende maar op,
draait Keisha Monie Love. “Dansbaar”, zegt Leah. Alleen Prince verbindt hen nog. (p.161)

Een tweede reden voor de distantie kan zijn dat de auteur ook de existentialistische gegevenheden tegen het licht wil houden. Zo snijdt de aangehaalde passage het thema authenticiteit aan, in de hedendaagse variant van onze beïnvloeding door de beelden die ons elke dag bereiken. Ronduit spottend is de paragraaf ‘Angst!’, hoewel ondanks de overdrijving de eenzaamheid er mijns inziens niet minder door wordt:

It did not strike Keisha Blake that such feelings of alienation are the banal fate of adolescents everywhere. She considered herself peculiarly afflicted, and it is not an exaggeration to say that she struggled to think of anyone besides perhaps James Baldwin and Jesus who had experienced the profound isolation and loneliness she now knew to be the one and only true reality of this world” (p.167-168)

Het fragment laat goed zien hoe de vertelinstantie in dit deel van de roman weinig empathie met de hoofdpersoon betoont. De lezer krijgt moeilijk hoogte van de diepte van Keisha’s eenzaamheid. Hetzelfde geldt voor Natalie’s latere lijden aan een niet ‘zichzelf’ geworden zijn, aan een gevoel ‘niet te bestaan’. [Naschrift april 2015: in een interview met Arnon Grunberg in De Balie vertelt Smith dat Keisha/Natalie een nachtmerrieversie van haarzelf is. Ze was als tiener behoorlijk nerdie en neigde tot overaanpassing aan de Britse cultuur]

Volgens de filosoof Taylor kun je geen identiteit hebben anders dan in morele termen, waarmee ook ‘experience’ (de wereld gezien door een persoon) moreel gekleurd is en de ontkenning daarvan moedwil. Een voorbeeld is de veroordeling door Leah van zichzelf en echtgenoot Michel, met authenticiteit als criterium: “They are not good people. They do not even have the integrity to be the sort of people who don’t worry about being good people” (p.70).

Hoe kunnen we weten dat andere mensen echt zijn en niet slechts projecties van onze eigen verlangens en angsten? De vraag vertoont een opmerkelijke overeenkomst met Smith’s interpretatie van het werk van de door haar bewonderde schrijver David Foster Wallace:

Hij [Wallace] stelde altijd in wezen dezelfde vraag: Hoe moet ik herkennen dat andere mensen echt zijn, net als ik?  En het vreemde, bijna mystieke antwoord was altijd weer hetzelfde: Het kan zijn dat je je band met het ‘ik’ moet opgeven” (Ik heb mij bedacht, p.359).

In meer prozaïsche vorm is dit thema ook aanwezig in NW. Mentale ballast staat ‘ervaring’ van wereld en medemens in de weg. Pretenties, iemand willen zijn, zijn daarvan niet de geringste (zie het ‘nederigheid’-moment van Natalie zo meteen besproken, inclusief haar aansluitend terugschieten in formules, zo een kans op ‘contact’ met Leah zelf niet grijpend).

In NW tasten personages vaak mis bij het begrijpen van anderen. Belangrijke reden is dat deze hun belangrijke informatie onthouden. In de roman doen vooral Leah en Natalie dit. De lezer wordt door de vertelinstantie op de hoogte gesteld.

In andere gevallen geeft Smith ons alleen het perspectief van één personage. Zo blijven Frank (is de voornaam ironisch?), de echtgenoot van Natalie, en Michel, die van Leah, vooral waargenomen personages. Hun kijk op dingen, en al helemaal eventuele twijfels of bijgedachten, vernemen we niet.

Niet alleen begrijpen en kennen van de ander is in deze roman moeilijk, ook zelfkennis. “What’s eating these two?”, schrijft een recensent over beide vriendinnen. Omdat Natalie’s verhaal in brokjes wordt verteld, en van buiten, wordt de lezer ‘fysiek’ deelgenoot in het probleem van de moeilijkheid anderen te begrijpen.

Ik ben wat afgedwaald. Gaat het erom een (ook) ‘existentiële/existentialistische’ inzet van Smith bij het schrijven van deze roman te tonen, kan men ook volstaan met vertrouwen op het zelfinzicht van de auteur: “I read a lot of existentialism when I was writing this book“.

Tot zichzelf komen in het gezelschap van mensen
Hier drie momenten in de worsteling van Natalie om een gevoel van ‘echtheid’ te ontwikkelen, een gevoel te bestaan als iets afzonderlijks, niet in de verdediging, niet in de beheersmodus. Eerst het falen, bij de geboorte van haar eerste kind:

Which is all to say that the brutal awareness of the real that she had so hoped for and desired — that she hadn’t even realized she was counting on — failed to arrive. There was, however, a moment — a few minutes after the event, once the child had been washed of gunk and returned to her — that she almost thought she possibly felt it. She looked into the slick black eyes of a being not in any way identical with the entity Natalie Blake, who was, in some sense, proof that no such distinct entity existed. And yet was not this being also an attribute of Natalie Blake? An extension?” (p.237-238).

Daarna als ze de straat op vlucht, “going nowhere”, en door de buurt dwaalt waarin ze is opgegroeid:

Walking was what she did now, walking was what she was. She was nothing more or less than the phenomenon of walking. She had no name, no biography, no characteristics. They had all fled into paradox. Certain physical memories remained. (..) As she walked she tried to place the people back there, in the house, into the present current of her thought. But her relation with each person was now unrecognizable to her, and her imagination — due to a long process of neglect, almost as long as her life — did not have the generative power to muster an alternative future for itself. All she could envision was suburban shame, choking everything. She thought to the left and thought to the right but there was no exit. Though perhaps Jayden? Again, she stalled. Though perhaps Jayden what” (p.264, 266, mijn cursivering).

Jayden is haar homoseksuele broer, die ze, impulsief, weer eens had opgezocht. In zijn huis ervoer ze een zeker gemak, mede vanwege het ontbreken van seksuele interesse in haar bij de daar verzamelde mannen. Het verleidt haar zich te laten gaan in overmatig drinken. Maar er is ook iets anders, waarnaar bovenstaand citaat mijns inziens verwijst: in het gezelschap van louter (homoseksuele) mannen lijkt de tijd stil te staan en daarmee valt druk weg:

  • die van de biologische klok (vul ik enigszins in, “Women come bearing time” en in de context van het verhaal maken Natalie en Leah een punt van al het gebaar in hun kennissenkring)
  • die van de waarheid (er worden sterke verhalen over haar verteld, op een bepaald moment doet Natalie, in kennelijke toestand, geen poging meer ze te corrigeren, “but now she leaned back into the arms of a man called Paul and stroked his bicep. Did it matter what was true and what wasn’t?”)
  • die van de partner (“Natalie realized that there was no special or chosen man in this house. Jayden had managed to find for himself precisely the fluid and friendly living arrangements she herself had dreamed of so many years earlier” (p.232)). Op Natalie’s mobiel staan tien sms-en van echtgenoot Frank.

Ik interpreteer de gedachte aan Jayden als een laatste verkende ontsnappingsroute. Smith laat Natalie zich langzaam, tegen haar zin, haar herkomst toe-eigenen. Die is minder ‘zwart’ dan benepen (“suburban shame”). Eerder zien we moeder Marcia haar waardigheid/gevoel van stand ophouden:

She was watching the poor with Marcia. A reality show set on a council estate. The council estate on television was fractionally worse than the council estate in which she sat watching the show about a council estate. Every now and then Marcia pointed out how filthy were the flats of the people on television and how meticulously she took care of her own, Cheryl’s mess not withstanding” (p.233).

Smith (die ik hier in overeenstemming met de vertelinstantie opvat) vat ‘verbeeldingskracht’ niet op als een kant-en-klaar vermogen, dat slechts hoeft aangewend. Het ‘ontwerpen’ vergt training. Daar Natalie weinig heeft stilgestaan bij wat ze wil – en van huis uit weinig belang is gehecht aan haar jonge meisjeswensen en -voorkeuren – ontbreken aangrijpingspunten. De “in paradox opgegane biografie en persoonlijkheid” begrijp ik als een verhaal over jezelf dat zijn aannemelijkheid verloren heeft.

Het derde moment is een plots besef van zelfstandig bestaan, gekoppeld aan een gevoel van verantwoordelijkheid, op het eind van de roman. Natalie deelt het niet met Leah, die ze dan juist opzoekt, en die haar luttele seconden daarvoor bespot heeft als ‘Maria met kind’:

A child. Children. Not babies, not something to be merely managed any longer. Beautiful, unknowable, and not her arms or legs or any other extension of her. Natalie pressed Spike [haar tweede kind] so tightly to her person he started to complain. It was knowledge as a sublime sort of gift, inadvertently given. She wanted to give her friend something of equal value in return.

If candor were a thing in the world that a person could hold and retain, if it were an object, maybe Natalie Blake would have seen that the perfect gift at this moment was an honest account of her own difficulties and ambivalences, clearly stated, without disguise, embellishment or prettification. But Natalie Blake’s instinct for self-defense, for selfpreservation, was simply too strong” (p.292, mijn cursiveringen).

Wat belet Natalie eerlijk te zijn tegen Leah? “Eenvoudigweg een te sterk instinct tot zelfbehoud”? Zonder nadere toelichting overtuigen zulke quasi-wetenschappelijke verklaringen niet en “eenvoudigweg” al helemaal niet. NW heeft meer van zulke schijnwetenschap, wat, als ik me hierin niet vergis, om een verklaring vraagt. Een ander voorbeeld is de verklaring van de drive en intelligentie van jonge Keisha uit een bijzondere dwangmatigheid:

It was clear that Keisha Blake could not start something without finishing it. If she climbed the boundary wall of Caldwell she was compelled to walk the entire boundary, no matter the obstructions in her path (beer cans, branches). This compulsion, applied to other fields, manifested itself as “intelligence.” Every unknown word sent her to a dictionary—in search of something like “completion” — and every book led to another book, a process which of course could never be completed. (..) 

Wasn’t it possible that what others mistook for intelligence might in fact be only a sort of mutation of the will? She could sit in one place for far longer than other children, be bored for hours without complaint, and was completely devoted to filling in every last corner of the coloring books Augustus Blake sometimes brought home. She could not help her mutated will — no more than she could help the shape of her feet or the street on which she was born” (p.155-156).

Het is niet duidelijk voor wie het “helder” is dat Keisha dwangmatig dingen afmaken moet. De buren zullen het niet geweest zijn, dus ik vermoed dat de vertelinstantie hier dingen stelt. En wie kent niet het type ‘weinig creatieve blokker’ uit zijn schooltijd? Maar de verklaring daarvan uit een “mutatie van de wil” overtuigt niet. Als woord is ‘mutatie’ te ingewikkeld dan dat de jonge Keisha het als verklaring van haar bijzonder gedrag zal opvoeren. Bovendien ervaart die op dat moment nog geen bijzonderheid die verklaring behoeft:

This route through early life gave her no small portion of joy, and indeed it seemed at first that her desires and her capacities were basically aligned” (p.155).

De keuze van het woord ‘desires’ voor wat zojuist beschreven is als een dwangmatigheid, en de kwalificering als ‘joy’ van de voltooiing van een zo een dwangcyclus, mag vreemd heten.

Repetitiefgedrag-AziatischeOlifantDevi_SanDiegoZoo

Zelfbeheersing is niet wat de verteller Keisha toeschrijft. Mijns inziens vult Keisha kleurplaten tot het laatste hoekje zoals ondergestimuleerde dieren in een dierentuin repetitieve bewegingen maken: om verveling te verdrijven/verdragen. De vertelinstantie benadrukt echter niet de verwaarlozing maar houdt Keisha haar gedrag ten kwade, weggemoffeld in een quasi neutrale beschrijving (de vorm van Keisha’s voeten).

En vervelen doet ze zich. Als volwassene dolend ziet ze ’s avonds een Somalisch uitziende jongen jongleren op een fiets, gevolgd door drie nog jongere kinderen:
From behind a parked black taxi a boy of nine or so emerged, riding a bike without hands and with great slowness and skill. Trailing him were two more boys no older than six, and a girl of about four. They had the long faces and sloe-eyes Natalie thought of as Somalian, and their boredom was familiar to her, she remembered it. The girl kicked a dented can over and over” (p.267).

Zelfs haar vriendschap met Leah heeft iets opgelegds. De oorsprong roept de scène uit de Bijbel in gedachten waarin Jacob ter wereld komt met zijn handen om de hiel van zijn tweelingbroer Esau. Net zo rijst Keisha uit het water met de paardenstaarten van Leah in haar hand, als ze haar ‘toevallig’ redt van de verdrinkingsdood:

You rose up with these red pigtails in your hand. You dragged her up. You were the only one saw she was in trouble.” (..) The foreshadowing could be considered suspicious. Her own celebrated will and foresight so firmly established, and Cheryl already wild and unreliable” (p.151).

She could not help her mutated will — no more than she could help the shape of her feet” – alleen in de zin dat je je ouders en milieu van herkomst niet kunt kiezen of niet kunt helpen met een taalachterstand aan de kleuterschool te beginnen of emotioneel te worden verwaarloosd.

De verteller schrijft de iets oudere Keisha een besef van de geponeerde inzichten toe, die dan dus op de een of andere wijze in het meisje gerepresenteerd moeten zijn. De dwangmatig kennisgaten opvullende Keisha voelt wrijving tussen haar eigen idee van haar ‘essentie’ en dat van anderen. Zichzelf trouw blijvend, hoe apart haar zelfbeeld ook mag zijn, zou ze toneel spelen, om de foutieve opvattingen van anderen van zich af te houden:
In the child’s mind a breach now appeared: between what she believed she knew of herself, essentially, and her essence as others seemed to understand it. She began to exist for other people” (p.156).

Hier nadert de tekst gevaarlijk dicht de steriliteit van Grunberg’s man zonder ziekte.

De jonge Keisha bestrijdt de emotionele verwaarlozing met een vitale leergierigheid, die echter ook vermijdende, dwangmatige kanten heeft. Ze ‘tolereert geen gaten in haar kinderkennis’ = waant zich graag zelfvoorzienend, onbekend met tekort/gemis. Goede schoolprestaties zijn lonend, net zoals het gevoel van controle, zo anders dan de ongewisse zorg en aandacht van je ouders. Zonder in detail te treden schetst de tekst een proces van aanpassing: “She began to exist for other people”.

Aanpassing is ook de norm in huize Blake:
“She [Leah] pointed to the TV, at Hannibal’s gleaming white hair, and then at her mother, in reality. “That hair makes you look well old,” she said. Keisha tried to imagine saying something of this kind to her own mother.  Silently she mourned the loss of the biscuit plate and whatever novelty was contained in those furry brown eggs. She put her feet together ready to stand up and go home. But Mrs. Hanwell did not start yelling or hitting. She only touched her bowl of hair and sighed. “It went this color when I had you.” (p.152)

Als tiener of beginnende twintiger ervaart Natalie zichzelf als “gat”, identiteitsloos:
Really good to see you,” said Leah. “You’re the only person I can be all of myself with.” Which comment made Natalie begin to cry, not really at the sentiment but rather out of a fearful knowledge that if reversed the statement would be rendered practically meaningless, Ms. Blake having no self to be, not with Leah, or anyone” (p.182).

Volgens de vertelinstantie is “verveling” ook de motor van Natalie’s latere seksuele escapades. Verveling, of beter: een weinig ontwikkeld zelf, is geen neutraal feit: “There is a connection between boredom and the desire for chaos. Despite many disguises and bluffs perhaps she had never stopped wanting chaos” (p.267).

Alles wat de roman aanvoert als ‘bewijs’ voor een “mutatie van de wil” bij Keisha kan worden ingepast in de andere verklaring door de tekst genoemd, “instinct tot zelfbehoud”*, mits deze een slag wordt gedraaid en opgevat als reactie op de emotionele en intellectuele verwaarlozing.

Smith geeft mijns inziens voldoende aanwijzingen dat angst of zelfhaat Natalie belet(ten) eerlijk te zijn tegen Leah. Natalie zit gevangen in een inauthentieke identiteit maar durft haar gevangenis niet te verlaten. Mensen verkiezen soms de zekerheid van hun ongeluk boven het ongewisse van verandering. Daarbij kan ook de eerder genoemde gebrekkige ontwikkeling van haar verbeeldingskracht (“due to a long process of neglect, almost as long as her life”) een rol spelen. Natalie’s talent tot positief fantaseren is beperkt.

* April 2015: in het genoemde gesprek met Arnon Grunberg gebruikt Smith ‘instinct’ ook, op een blijmoedig onschuldige manier, ‘bij wijze van’. Het lijkt me erfenis van de romantiek. Typerend in deze conversatie is vooral Smith’s charmante kwikzilverigheid. Kennis of ernst transformeert daarin vanzelf tot ‘spel’. Ook romantisch, wellicht, is Smith’s impliciete lof der tegenspraak. Zo omschrijft Smith het ‘zelf’ emfatisch als een fluctuerend patroon van hersenpulsen, maar beweert even later net zo nadrukkelijk dat ze, staand voor een doek van Vermeer, een ‘heilige’ relatie ervaart, wat men daarvan ook zegt; en imiteert vervolgens haar man wanneer deze een ironische opmerking plaatst als Zadie weer eens een ‘transcendent momentje’ komt delen, wat op dagelijkse basis schijnt te gebeuren.

In haar eindelijk niet-opgelegde zorg voor haar kinderen heeft Natalie iets van het prototype Maria, of ‘antwoordt’ het prototype Maria, alsof verbeelding van een in ieder mens sluimerende mogelijkheid. Leah, voor wie de aanblik van kinderen zoiets is als de aankondiging van het einde van het speelkwartier, bespot Natalie vlak voor het hierboven geciteerde doorbraakmoment:

She heard Spike wailing; he was running toward her, silver paint running down his face, and was soon upon her, and she picked him up and tried to listen and understand the injustice he believed had been done to him. Leah turned her head to Natalie very slowly. Spike was laid flat out in his mother’s lap. Leah’s nose was burned and peeling. “Look at you,” said Leah, “Mother and child. Look at you. You look like the fucking Madonna.

Maar Natalie is nog steeds bedreven in het om dingen heendraaien. Enkele minuten eerder praat ze zelf in platitudes tegen Leah. Michel heeft haar te hulp geroepen, omdat Leah in haar hangmat ligt en niet aanspreekbaar is:

With what was left of clarity she offered her friend a selection of aphorisms, axioms and proverbs the truth content of which she could only assume from their common circulation, the way one puts one’s faith in the face value of paper money. Honesty is always the best policy. Love conquers all. Each to her own. She spoke and Leah did not stop her, but Natalie was wasting her time. She was in breach of that feminine law that states no weakness may be shown by a woman to another woman without a sacrifice of equal value being made in return. Until Natalie paid up, in the form of a newly minted story, preferably intimate, hopefully secret, she wouldn’t be told anything in return nor would her good friend Leah Hanwell listen to any advice“.

Op het slot verwoordt Smith een aparte vorm van ‘oneigenlijkheid’, waarbij kwetsbaarheid een kwestie is van ‘gelijk oversteken’, daarmee getuigend van een basispositie van achterdocht. De winst van wederzijdse openheid wordt niet benoemd en kennelijk niet ervaren.

15 november was er de mogelijkheid via Twitter vragen aan Smith te stellen. Helaas beëindigde ze haar account nog geen half uur na de sessie, waarna haar antwoorden verdwenen, nog voor ik in de gelegenheid was ze via PrintScreen in jpg’s om te zetten. Maar een andere deelnemer herhaalde een deel van haar antwoord in een tweet.

Smith6
Smith-1
Smith1
Smith3

Smith reageerde in de trant: “Unfathomable? Zulke cokeheads zie je op elk feestje in Londen!”. Ik vervolgde:

Smith4

Smith verklapte dat Annie haar favoriete personage was.

     

29 september 2012

[Voor ik aan NW begon, traineerde ik wat en las enkele recensies. Gelijk op met de roman las ik enkele teksten van Smith verzameld in Ik heb mij bedacht]

  • Personages schimmen in een essay over taal. Taal/verhaal reduceert, geen begrip van de héle wereld. #onzerecensent [Tim de Gier, VN]

De recensie van De Gier begint met een boude bewering: “De nieuwe roman van Zadie Smith is een vervolg op haar beroemde essay over Facebook“. ‘Vervolg’, als in ‘Uitwerking’ of ‘Verdieping van’. Zo sluiten nutteloze lijstjes opgesteld door de jonge Leah en Natalie aan op het essay. Maar op geen enkele manier maakt De Gier aannemelijk dat het Facebook-essay inhoudelijk vertrekpunt van de roman is, Smith in NW in gesprek met haar eigen essay of hetzelfde (of iets anders) nog eens met een roman zegt.

Geloven we Smith in het Asylum-interview op haar woord, dan weten we dat dit feitelijk onjuist is. Anderzijds blijft Smith in het Facebook-essay zo algemeen (“ideas about what a person is”), dat men bijna elke roman kan opvatten als ‘uitwerking van de kritiek van Smith in haar Facebook-essay’. Zo is, vergeleken met de vermeend vlakke Facebook-wereld, elke roman subtiel (De Gier: “Zadie Smith laat zien dat elk personage tiendimensionaal is”, “Smith toont dat elk probleem verschillende lagen heeft”).

Ook pakt De Gier uit over taal en maatschappij – misschien woekerend met de beperkte ruimte geboden door een recensie: “Hoewel ze allemaal uit dezelfde buitenwijk komen, weerspiegelen hun verhalen fundamentele verschillen in ras, klasse en afkomst”.

Het incident van Shar’s aanbellen is in De Gier’s recensie een MacGuffin, aanleiding voor de bewering dat NW “een verhaal [is] over taal, hoe kleine verschillen leiden tot een fundamenteel ander wereldbeeld”. Bij gebrek aan enig argument moet het gezwollen ‘fundamenteel’ een mededeling van belang suggereren.

  • Smith laat zich niet verleiden tot eenvoudige conclusies. Een probleem heeft meer lagen dan sommigen denken. Niettemin “fundamentele verschillen in ras, klasse en afkomst” en “Hoewel ze buitengewoon slim schrijft” #letopkomtieaan “zonder de zaken eenvoudiger voor te stellen dan ze zijn, staat ze (..) middenin de samenleving, niet daarboven” #anti-elite [Tim de Gier, VN]
  • Plot-driven roman, zelfs van filosofisch auteur als Smith, blijft lijden aan de metafysica van het realisme. Naïviteit over transparantie van het zelf, geloof in de inherent betekenisgevende kracht van taal, de transcendentie (?) van vorm, aldus Smith ooit. NW “much more tentative and touching in its conclusions”, its “deeper truth, audacious and painful”. #onzerecensent [Anne Enright, NYT]

Enright verwijst naar ‘Two paths for the novel‘ (later ‘Two directions for the novel’ herdoopt), waarin Smith onder andere Very little…Almost nothing: Death, Philosophy, Literature van filosoof Simon Critchley opvoert. In het essay citeert Smith uit een manifest mede van zijn hand, dat stellingen bevat als “Zijn is (..) een afwezigheid, een onbegrijpelijk uitgestrekt gemis, bezaaid met puin en afval” (Ik heb mij bedacht, p.113). Smith is niet bij machte helderder te zijn of voelt de noodzaak daartoe niet.

Vijftien jaar later heeft de filosoof de liefde ontdekt: “To love is to give what one does not have and to receive that over which one has no power”.

Smith2

Ik stelde de vraag zonder The faith of the faithless gelezen te hebben. Na deze omissie gecorrigeerd te hebben, blijkt de verwijzing naar de madonna van Willesden onzin. Aan de andere kant, in genoemde studie onthoudt Critchley zich ook van een oordeel over het realiteitsgehalte van de ervaringen van door hem besproken mystici, zoals Marguerite Porete. Dus dan is een aangesproken worden door een zwarte madonna, zoals in NW, niet minder mogelijk dan Saulus die Paulus wordt na iets vergelijkbaars. Toch lijkt me een quasi van buiten komende roep aannemelijker als betrokkene serieus bezig is geweest met het thema van dat waartoe hij of zij geroepen wordt.

Smith antwoordde dat ze Critchley’s recente werk niet gelezen had en wees erop dat de zwarte madonna in Willesden echt bestaat. Maar dat wist ik al.

Vooral dat Zadie Smith begon als epigoon en het haar nog steeds niet gelukt zou zijn een identiteit als schrijver te vinden. Verder het leggen van NW naast Smith’s lof voor Remainder (in ‘Two paths for the novel’), net zo wazig als het gekakel over Smith’s Kafka-recensies. Zeg dan liever ‘dat het bij jou niet werkte’, in plaats van dit gedoe, met alleen de schijn van argumentatie. Op dit punt roep ik uit: is het soms een schrijver? Het valt me op dat argumenterend schrijven en begripsmatig denken niet het sterkste punt van literatoren is.

    

30 september 2012

[Opmerking vooraf: nogmaals, dit zijn tweets verstuurd tijdens het lezen van de roman. Hier ben ik nog pas aan het begin]

  • Bonuspunten NW: “Schrijf je alleen over slimme mensen, heb je de gelegenheid tot pagina’s vol interessante dialogen. Maar ik wil in mijn schrijven de stemmen insluiten van mensen uit de buurt waar ik vandaan kom”,  http://vimeo.com/17795888, na 11 min.

Smith haalt in haar gesprek met Englander (8:55 min) op hoe mensen uit haar buurt haar na haar tweede boek op straat aanstootten van “Wat is er aan de hand? Waarom zijn er geen zwarten/Ieren in je roman?!”.

Mijn beheersing van het Engels is niet zo groot, dat ik het boek zonder woordenboek begrijp. ‘Hammock’ en ‘stalls’ waren struikelblok in de eerste alinea, ‘fag’ (sigaret) ander woord op de eerste pagina. Een recensie prees later het woord ‘paunch‘ (buik, pens) op p.1 als bijzonder goed getroffen, dat had ik als minder relevant ingeschat.

De Kramers woordenboekbetekenis van ‘stalls’ komt in de buurt van mijn betekenisschatting:

  • vastzitten, blijven steken (in modder), vastlopen
  • [Amerikaans] weifelen, dralen, (er om heen) draaien

The fat sun stalls by the phone masts“. Zowel tijd, eindigheid, als ‘wat is de zin van dit alles’ zijn in deze zin besloten. ‘Fat’ geeft ‘stalls’ de kleur mee van ‘een leven dat vastloopt’ (en verwijst volgens anderen naar het thema zwangerschap). Beide verwijzen naar Leah, hoewel ‘fat’ auteurstaal lijkt, niet iets wat Leah in haar hangmat denkt.

‘Letterlijk’ betekent de zin: het is twaalf uur – of nee:

  • ‘zwavelig’ (volgende regel) geeft geen hint van het tijdstip en die kleur is het effect van zonlicht op een al bestaande kleur verf

    

  • dan lezen we “Yellow sun high in the sky” (p.3). Dat klinkt als twaalf uur
  • tegelijk verwacht ze echtgenoot Michel uit werk (“[Michel] is still at work”, p.3). Voor de lunch of het avondeten?

De eerste twee zinnen, vooral de tweede, lijken geschreven vanuit een onpersoonlijk perspectief: “The fat sun stalls by the phone masts. Anti-climb paint turns sulphurous on school gates and lamp posts“. Ze zijn metrisch en hebben een poëtische kwaliteit, wat de associatie met een religieus/mythisch register versterkt. Let op de vele ‘a’s, het spel van de t’s en s-en en het fraaie remmen van de zin bij ‘stalls’. Je kunt dat ook als zinnelijkheid van de taal genieten (zo ook is het mogelijk dat ‘sulphurous’ om deze reden werd gekozen).

Tegelijk plaatst de mededeling je in de sociale realiteit (onderwijs, hekken die ongewenst beklommen worden, telefoonmasten -> mobieltjes) en ‘sulphurous’…zelfs de duivel wordt bij menig lezer ongemerkt geactiveerd (zoals bij mij later “the evening is spread out against the sky / like a patient etherized upon a table“), met misschien in de verte nog dat bijbelverhaal waarin God de zon stilzet. Nog over de duivel: Leah met gesloten ogen ziet spikkels zigzaggen als waterskiërs en beschrijft het rood van het bloeddoorlopen ooglid als “Red river? Molten lake in hell?” (p.4).

Zadie Smith leest H.1 van NW – weinig poëtisch

De schoonheid van de taal en de rijkdom van (eventuele) intertekstuele verwijzingen roepen vragen op. Als de boodschap van een roman is dat de wereld een en al ellende is, waarom dan de moeite gedaan het mooi te zeggen of op te laden met ‘betekenis’? Vergelijk het verwijt van Nietzsche aan Schopenhauer: pessimist? De man speelde fluit elke dag!

Mogelijk neemt Smith via de schoonheid van de taal afstand van de subjectieve misère van Leah maar waar staat dat dan voor? We kennen schoonheid als toortsdrager van de hoop in een wereld die somber stemt (Frankfurter Schule) en als saus over de dingen, geperfectioneerd in reclame. Schoonheid als drager van hoop kun je spiritueel duiden. In de variant van immanente mystiek kom je bijvoorbeeld uit bij de zen-schoonheid van de film American Beauty, waar Bas Heijne rond 2004 voor geporteerd was:

  • We moeten de werkelijkheid tegemoet treden zoals huiverende ongelovigen in aanwezigheid van een mysterie” (De werkelijkheid, p.182).

Over American Beauty:

  • Een drama over de scheppende blik. Dat drama is existentieel en in laatste instantie mystiek” (id, p.87).
  • wereldse mystiek, de mystiek van de schoonheid van een opwaaiende plastic zak” (id, p.86).
  • de leegte van de wereld [wordt] gevuld met een haast mystiek gevoel van schoonheid” (p.69).

Heijne schrikt zelfs niet terug voor het woord ‘ziel’, zij het in reactie op ‘ding’: “een wereld die iedere glans verloren heeft, een en al ding, geen ziel” (p.87). Tegelijk bestaat de verlossing ‘slechts’ uit een veranderde blik: “de omwenteling zit in de manier waarop je kijkt” (idem). Tersluiks opent Heijne het perspectief op waarachtigheid als drijfkracht en resultaat van die omslag. Want dat zet de machinerie in werking: de held van American Beauty ontsnapt aan ‘zijn verhaal’. Hij houdt op zich te conformeren aan idealen van anderen/het men (“gespierde Casanova”) en wordt meer “zichzelf“.

Maar Heijne engt dit in tot de ontdekking “dat hij moet kijken”. Nu laat Lester het leven op het moment dat hij het licht ziet. De mogelijkheid zijn leven anders in te richten is hem niet meer gegund. Maar Heijne trekt het door en spreekt bewonderend over wat de film laat zien als Lester’s laatste momenten: “Hij ziet zichzelf als bevrijd uit het verhaal van zijn leven. Hij ziet slechts losse dingen (..). Die beelden vormen zijn openbaring en verlossing tegelijk” (p.88). Hier neemt Heijne over wat de film ons voorspiegelt als ‘zinnige’ momenten. Of het waar is, is wat anders.

Ook geeft Heijne particuliere opvattingen/emoties de schijn van gerechtvaardigde generalisatie:
Een mens heeft een verhaal nodig wanneer het erop aankomt zijn leven een praktische vorm te geven. Anders gezegd: het verhaal, zijn wereldbeeld, geeft het leven voor hem betekenis. Maar de losgemaakte, onthechte blik laat je de essentie ervan zien” (p.89).

Terwijl Tim Parks in The server in een omvattender zin ‘het zelf als blikvervuiler’ verkent, haakt Heijne daar af. Hier eindigt hij met een gekunstelde, ‘warm’ geconstrueerde fotografische blik, een “verbondenheid”, niet met de mensheid/medemensen of een ideaal, maar “met wat hij [Lester] waarneemt“: “heel die overweldigende schoonheid van dingen die zo onverbiddelijk koud en hard en dood zijn wanneer je oog ze niet tot leven weet te wekken” (p.90).

Hoewel hij de “werkelijkheid waarin wij geboren worden, liefhebben en sterven” (p.180) niet ontkent, ontbreekt het tussenpersoonlijke als bron van verbondenheid en zingeving, niettegenstaande Heijne’s bewogenheid met gewone mensen en hun geworstel hun waardigheid te behouden in omstandigheden die tegen zitten.

De koele neutraliteit krijgt optisch glans door hem te contrasteren met de blikvernauwing eigen aan perspectieven, een truc die Heijne herhaalt in Echt Zien. Ik zou zeggen: zonder perspectief geen zicht. Zoals Heijne het brengt is ‘bevrijding van’ al verademing, ongeacht wat vervolgens ‘gezien’ wordt.

Heijne waardeert het “humanisme van het individuele bewustzijn” (p.70) op formele gronden. Wat telt is dat het individu zich met behulp van zijn “verbeeldingskracht” (id.) “verbindt” met de werkelijkheid: “Wat hersteld is, is de band tussen bewustzijn en de buitenwereld” (p.69).

Waarschijnlijk doelt Heijne op een verbinding op een ook gevoelsmatig, lichamelijk niveau. De overtuiging een puike ‘zelf bedachte’ theorie te hebben lijkt me smalle basis voor een gevoelde (hernieuwde) band.

Het overtuigt niet en voelt aseptisch. Helemaal procedureel/formeel is Heijne’s positie overigens ook weer niet. Hij is blij dat American Beauty niet vervalt tot een “zalvend christendom” en verklaart de moord op Lester Burnham onvoldoende gerechtvaardigd door de schoonheid van het lijk.

  • Via Shar stelt Smith meteen de vragen ‘Wat hebben we met elkaar’ (qua ‘ontmoeting’ en ‘wat hebben we voor elkaar over’) en ‘Wat te doen’. P.13 fraai!

[Leah grips Shar’s little hand tight and submits to a kiss. Shar’s mouth is slightly open on Leah’s cheek for thank and now closes with you. In reply Leah now says something she has never said in her life: God bless you. They part – Shar backs away awkwardly, and turns towards the car, almost gone. Leah presses the money into Shar’s hand with defiance.] But allready the grandeur of experience threatens to flatten into the conventional, into anecdote: only thirty pounds, only an ill mother, neither a murder, nor a rape. Nothing survives its telling“.

Leah wil iets betekenen. Haar daad lijkt een seconde na voltrekking al haar betekenis te verliezen. Over deze scène hier iets meer.

   

2 oktober 2012

  • Machtig gevoel van overzicht: drie tempo’s, drie personages:  Leah wil tijd stilzetten, Natalie vlucht vooruit, Felix meest in nu. Ook drie sociale stijgers en trekkracht verleden. Gatsby, Heijne! Mooie beknopte recensie. Zelf nog pas bij p.21.
  • Je lezen in het Leah-deel stokt. Het breekt de narratieve voorwaarts-/toekomstgerichtheid van een ‘stromend’ verhaal. Gevolg is dat ‘verdwijnen’ in de fictieve wereld onmogelijk wordt gemaakt. You are in your now. Vergelijk de boom van H.7.

Ik buig even mee met de hypothese dat Smith/schrijvers op hun best ‘ervaring’ kunnen afbeelden als geen ander. Toetsen van een hypothese betekent tegenwerpingen bedenken. Zo vraag ik me af of de typografische kunsten van Smith werkelijk ‘onvervangbaar’ zijn. Een stilstaande tijd, een wereld waaruit de coördinaten weggevallen zijn, kan ook in een stroperig voortglijdend verhaal, of een verhaal waarin de episodes als rotsblokken op de weg van de lezer liggen,  worden opgeroepen.

En hoe verhoudt het zich tot de werkelijkheid van menselijk beleven? Sommige mensen denken meer beeldend, andere meer talig, de een is blinder dan de ander, maar toch: op een bepaalde wijze hebben we alle toegang tot onszelf. Typografische grappen of (bij dichters) metaforen kunnen ook de belevingswereld ontoegankelijker maken dan deze in feite is, in plaats van nuances op te lichten die onder het gewicht van saai begrippenproza of staande uitdrukkingen bezwijken.

Neem nogmaals “The fat sun stalls by the phone masts“. “Fat” is niet woord dat Leah bedenkt, maar taal van de auteur. Het zegt iets over hoe Leah zich voelt, roept zowel ‘volgevreten leeg’ als ‘vruchtbaarheid’ op – later volgen ‘paunch’, de hinderlijk uitbottende vegetatie en het misplaatst gekwinkeleer van vogels; de suggestie is dat Leah die als opdringerig beleeft.

“In het echt” zou een personage als Leah in die tuin in die hangmat denken, in een wisselende mate van luciditeit/uitgesprokenheid:  ‘Ik wil geen kind van Michel’, ‘Ik zit op een dood spoor’. Is “dikke zon” een zoveel rijkere evocatie? Misschien als manier om een inzicht dat op het punt van doorbreken staat irreflexief overal al aanwezig te laten zijn, zoals een vrouw die aan kinderen toe is overal de kinderwagens opmerkt.

Zie verder ‘Zadie Smith over vorm en werkelijkheid‘.

  • “at once a subtle investigation into the intersections of race and class, and a kind of detective story—what’s eating these two?”. “One of Smith’s great obsessions: ideological differences between intima- tes, how we grow with—and apart—from the people we love best”. Voor deze en andere sterke typeringen (‘so slack they can’t even revolt properly’), zie Bookforum, met dank aan .

  

3 oktober 2012

  • “I am the sole author of the dictionary that defines me” (p.1), Grunberg die Sam laat zoeken naar woorden die zijn identiteit samenvatten, Leah die pas met een woordenboek genoegen neemt; ”Het absolute woord over mezelf en het leven” (Fens): tijd stil, ander weg, well done.

Deze drie formuleringen lijken te streven naar hetzelfde: schrappen van de ander, autonomie als onverbondenheid, alleenheerschappij in een eenzaamheid die van staatswege een mooie naam krijgt.

Leah hoort een fragment van (vermoedelijk) een song op de radio – tot op heden is nog geen bestaande song geïdentificeerd. Wij – ook niet gek – nemen aan dat de zin niet toevallig in de roman terechtgekomen is. Daarbij wil Leah het opschrijven, dus nemen we aan dat zij althans dit een inhoudsvolle zin vindt.

De eigenlijke hoofdpersoon van De man zonder ziekte, eerder in twitlit besproken roman, de 
cartooneske verteller
, laat ‘personage’ Sam zich rare vragen stellen:
“Zouden ze het woord ‘neutraal’ eigenlijk kennen? Het is cruciaal. Wat hij is, wie hij wil zijn, wat hij altijd is geweest: neutraal vat het samen. Neutraal en adequaat, twee woorden die aan de kern van zijn existentie raken” (p.78).

En bij Marja Pruis lees ik:
“Uiteindelijk denk ik dat ik – als het op literatuur aankomt – naar hetzelfde op zoek ben, bij mij- zelf en bij een ander, en dat ik dat iedere keer weer hoop te kunnen articuleren. ‘Het absolute woord over mezelf en het leven’ van Kees Fens komt daar het dichtst bij” (‘Het absolute woord’ in: Kus me, straf me, p.178).

Dit is helemaal de thematiek van De Boer, door mij in mijn vorige posting aangesneden:
“We vinden in de mens twee aandriften, een verlangen te zijn, maar daarnaast ook een verlan- gen naar zin, dat daar soms haaks op staat. Het streven naar zin kan ontaarden in een hang naar orde, in het verlangen een boek te zijn. Don Quichot is voor die verleiding bezweken en Emma Bovary”.

Het duo psychotherapeut – cliënt uit die posting is bij Pruis vervangen door ‘recensent’ en ‘schrijver’. De opmerking over het geweld van iedere interpretatie in die eerdere posting heeft een pendant in de titel van de sectie waarin Pruis haar beschouwing opneemt: ‘Een daad van geweld’.

Bij Smith lijkt de zinsnede te duiden op de wens van Leah haar verleden, haar vorming te ont- kennen. Over Fens kan ik niet oordelen, maar bij De Boer is minder sprake van identiteit defini- erende woorden of  woordenboeken dan van een verhaal dat, gegeven het verstrijken van de tijd of toenemende zelfkennis, verandert en toenemende articulatie van ‘wat is’ kan zijn. De van hem aangehaalde zinsnede is paradigmatisch voor een blijvend spanningsveld. Pruis is dubbelzin- nig. Enerzijds scheidt ze leven van literatuur (leven > zin), anderzijds verbindt ze beide (“absolu- te woord over mezelf en het leven” -> zin = leven).

If you want to be the sole author of the dictionary that defines you, what do you do with your past? Is it even possible to erase it and start over? What good is an identity that has no roots, no depth, no history?” schrijft Miller over Leah.

Ook als volwassenen schrijven we niet helemaal zelf het verhaal van ons leven – gelukkig maar. Redacteuren – Pruis: “We hebben allemaal onze slagers nodig” (p.177) – kunnen handig zijn. Maar woordenboeken…Achter- of Grunbergiaanse Woorden

Je kunt, tot slot, de door Leah opgepikte zinsnede ook positief duiden, als verlangen meer zelf de auteur van haar leven te worden.

16 oktober: op blz. 183 en 194 voegt Smith lagen toe, in twee paragraven getiteld ‘The sole au- thor’. Effect op mij is negatief. De titel is me te nadrukkelijke vingerwijzing, Smith teveel juf. Ik leer niets wat ik niet al wist, de bestreden opvatting – dat je jezelf helemaal zelf kan vormen, zonder beïnvloeding van buitenaf – is te buitenissig:

  • Keisha ontdekt, vele jaren na haar verbazing over Leah’s afwijkende muziekkeuze, muziek, film, literatuur en ook politiek als interessegebied. De verteller formuleert precies: niet ‘ont- dekken’ (mijn woord) of ‘vinden’ (‘found’) maar “She put her faith in these things”. De sug- gestie is die van een irrationele geloofssprong, met iets van een ‘vlucht vooruit’. Eigenlijk draait het ergens anders om, zonder dat Keisha zich hiervan bewust is.
  • Verder suggereert de verteller dat Keisha’s uitlatingen over haar toekomstige echtgenoot Frank gelegenheidsargument zijn, met Keisha zich opnieuw hiervan niet bewust. Ook ont- kent Keisha Frank’s zakelijke/nuchtere geschiktheid als partner van haar. De tekst sugge- reert onromantisch dat mensen, of in elk geval Keisha, zich de facto door dit soort zakelijke overwegingen laten leiden in hun partnerkeuze: “Who else but Frank De Angelis” – or some- one exactly like Frank De Angelis – could she ask to accompany her on the strange life jour- ney she was preparing to undertake?” (p.184).
  •  “Exactly like” in het zojuist aangehaalde citaat bevreemdt in zijn overdreven precisie. Vol- doet alleen een eeneiïge tweelingbroer aan de criteria? De laatste zin is ook in zijn geheel vreemd. Dit lijkt bedoeld maar de reden ontgaat me. Treft Keisha “voorbereidingen”? Heeft ze “plannen voor” een “vreemde levensreis”?  Interpretatie: onnodig moeilijk doen en nega- tieve vooringenomenheid jegens Natalie.
  • We zien Keisha/Natalie, zelfs nadat vriend Frank haar kapittelt hem niet in een sentimenteel scenario te proppen, een nieuw sentimenteel scenario bedenken. Interpretatie: wensen en verlangens waarvan je je niet bewust bent kunnen je handelen beïnvloeden. Wel – om terug te keren tot de tweet –  gaat het om verhalen/scenario’s en niet woordenboeken.

   

7 oktober 2012

  • p.45-46, verschijning Leah’s vader: wie maakt er chocola van? Ik: Smith blokkeert alle uitgangen, droom noch hallucinatie. Je kan er niets mee. Creëert Smith hier haar eigen Odradek-moment, im- muun voor interpretatie? If so, voor mij roman hiervoor verkeerde moment en plek.

Odradek is een zelfloos Kafka-personage, dat Smith prefereert boven de personages van On Beauty (ze zegt dit in 2008: “De gedenkwaardige Odradek is voor mij gedenkwaardiger dan ro- manfiguren waar ik me drie jaar lang en vijfhonderd pagina’s mee bezig heb gehouden” (‘Dat geraffineerde gevoel’ in Ik heb mij bedacht, p.134). On Beauty verscheen in 2005, drie jaar na The Autograph Man, en is 400 pagina’s dik). Crux van Odradek is, dat de lezer hem niet kan in- terpreteren. Net zo met deze verschijning. Ik vind dit onderwerp meer geschikt voor een filoso- fische beschouwing.

Even later brengt Smith een filosofisch argument alsof bewezen of geïllustreerd door feiten. Leah trekt haar verwondering over het in een gat verdwijnen van tweeënhalf uur van haar le- ven tijdens een narcose door: “In its way, a greater revelation than the confusing lectures on consciousness, on Descartes, on Berkeley” (p.50). Hier schemeren de ‘grotere ideeën’ van Smith mijns inziens door het papier, onvoldoende weggewerkt in een dramatisch detail als dat de nar- cose inleiding op een abortus was.

Inmiddels is bij mij gedaagd dat Leah hasj gerookt kan hebben – hoewel weer onwaarschijnlijk omdat ze tegen Michel, die de thuispc bezet houdt met zijn tijdloze beleggen, gezegd heeft aan het werk te willen. Buurman Ned laat in het voorbijgaan rookwaren achter, “I’ll leave you a couple to be getting on with” (p.44). Maar hasj roken past weer wel bij het thema ‘beleefde tijd’, in deze paragraaf nadrukkelijk aan de orde gesteld, bij Michel (“Internal time stretched and stilled”, p.43) en Leah, over hem doormijmerend (“A new old lesson about time”, p.44).

Hasj – en het getal 37, dat hier niet verschijnt als nummer van een paragraaf of buslijn die voert naar waar-het-gebeurt maar uit het niets: “Contact lenses so dry it’s hard to see. Beyond the tree, the fence, the railway. Willesden. Number 37. It is from this direction that her father walks towards her” (p.45)

Duiding: ’37’  staat voor alle fantasie die iets projecteert groter dan het werkelijke maar ook voor een Odradek-achtige verstoring van betekenisverlening.

  • Leah is raar personage, gevangen èn receptive. Mijns inziens spreekt Smith door haar heen, half in register religie, half dat van non-Dasein. Religie: “Leah says something she has never said in her life: God bless you” (p.13). Non-dasein: tijd en ruimte schalen of verdubbelen. Of: “She is no one. Time has eaten away all detail: no name no date no face no knees no feet no explanation” (p.61)

Net zoals sommige zinnen onduidelijke eigenaar hebben (is het een gedachte van het persona- ge? Is het een brokje informatie verstrekt door de verteller?), zet Smith religie dubbelzinnig in. Religie drukt soms ogenschijnlijk niet meer uit dan Leah’s wanhoop. Bijvoorbeeld: Leah treedt kerk binnen; latere zinnen tonen haar afkerig van zweverij maar Smith laat haar nu erge dorst hebben. Wanneer Leah constateert dat het water in het doopvont (of een andere kraan, er staat ‘tap’) niet drinkbaar is, klinkt het alsof ze wanhoopt om de gesloten hemel:

Leah is suddenly so thirsty, she is made of thirst, she is only thirst. She kneels to examine the tap, reads the signs. Not potable. Holy, but not potable” (p.63).

Tijd en ruimte schalen: een manier om je bij leven al dood te verklaren. Dat kunnen we allemaal. Hetzelfde effect bereik je als je even erbij stilstaat dat de ‘rust’ in je hoofd, als je fris opstaat en de nieuwe dag begint, bestaat bij gratie van het vergeten van de miljoenen mensen die al op de plaats waar jij je bevindt geleefd hebben. Als je hun geesten zou zien, hun levens zou kennen, zou het overvol zijn en jij bezwijken onder hun gewicht.

Smith doet het in dezelfde kerkscène, door onder twee grafschriften een derde te zetten (weder- om is onduidelijk of Leah dit ‘denkt’ of een verteller poneert, p.61), in het boek weergegeven met kleine zinnetjes onder elkaar, alsof kopie van de ‘letterlijk’ ingebeitelde tekst :

Take it easy for forty-eight hours.
In this terible sun
Take it easy, Leah Hanwell of this parish,
Only daughter of Colin Hanwell, also of this parish.
Take it easy for the rest of your life.

Het illustreert mijn krom verwoord punt: (a) tijd opgerekt, “non-Dasein” (b) een positieve wenk voor de levende Leah – van wie? God schemert door maar tegelijk komt de wenk mogelijk van de bijzondere plek waar Leah net (niet) een abortus heeft laten plegen. De slotzin is nieuw, en duid je alsof door Leah gedacht, en dubbelzinnig. Het kan zowel een wenk zijn minder hard te ‘werken’ en in te dalen tot ‘zichzelf’, zelfverwijt dat ze nergens echt voor gegaan is in haar leven tot nu toe, en een verlangen naar de dood.

Even verder in het boek “She [Leah] puts her hands together in prayer” (p.71), gebaar dat zowel beamen kan dat men aan het lot is overgeleverd als smeken om bijstand van een of andere hoge- re instantie. Ik herhaal de toepasselijke quote uit Smith’s essay over Wallace:

De therapeutische school van Frankl, logotherapie, onderzoekt het idee dat ikken die in een ex- treme toestand van persoonlijke degradatie of verlies verkeren, vaak beter in staat zijn om te be- grijpen wat werkelijk zinvol is. (..) Het echte mysterie, de werkelijke magie liggen in die quasi- mystieke momenten, portretten van een extreme scherpte en een volledig afstand doen. Mis- schien voelen we ons beter als we dit ‘meditatie’ noemen, maar ik geloof dat het juiste woord echt gebed is” (‘Brief Interviews with Hideous Men. De moeilijke talenten van David Foster Wallace’ in Ik heb mij bedacht, p.365-366).

Leah is gedurende de roman echter nog niet zover. Ze mokt tot het eind.

  • God moet nog 10x sterven: zowel Cole (Open City) als Smith voert Middeleeuwse kerk + begraaf- plaats op postzegelformaat op, midden in metropool.

Open City van Teju Cole werd even eerder in Twitlit behandeld. Ik heb mijn tweets over dit boek niet omgezet in een posting.

  • De zwarte Madonna/Baksteen spreekt: “If we give it a different name will the weightless sensation disappear?” (p.64, H.37) #G_10xdood)

Door twee keer naar Nietzsche’s ‘God is dood’ te verwijzen leg ik mijn perspectief op. In de derde paragraaf ’37’, die in elk geval een plek ‘buiten de orde’ symboliseert, spreekt een zwart Madon- nabeeld tegen Leah (laatste nemen we aan, eerste ook maar is aannemelijker). Het beeld stelt alleen maar vragen maar claimt onder andere ook even oud als de mens te zijn, religies te over- leven (“Of the old church, of the new, of a time before churches“) en vitaler te zijn dan die witte maagdelijke madonna’s: “I am older then this place! Older even than the faith that takes my na- me in vain!“. Het gaat om bijgeloof, om het grijpen naar schietgebedjes in tijden van nood. Te- gen Leah: “How long did you think you could avoid me? What made you think you were ex- empt?“.

‘Volksgeloof’ of ‘domheid’ zijn neutraler dan ‘bijgeloof’. ‘Domheid’: zoals te onzent verbreid door Van Boxsel.

   

8 oktober 2012

  • Knap hoe Smith elegische toon, als in The Hours van Cunningham, moeiteloos combineert met grote vitaliteit in een arme stadswijk.

Ik bedoel de vloeiende afwisseling van ingehouden wanhoop, elegie en actie. Het dagelijks leven met zijn soms plezierige momenten is niet slechts ophouden van de schijn. Wanhoop kan een onderstroom zijn. Juist het geloofwaardig combineren van die elementen is een prestatie.

  • Depicting experience”: óók een primatenlaag (twee mannetjes, een sussend vrouwtje)(p.71-72), en een haast ‘biologisch’ bezweringsritueel.

Ook hier zegt Smith weer veel ineen. De situatie: Leah spreekt onwaarheid tegen Michel, die verhaal gaat halen bij onheus beschuldigd mannetje, dat sterker is en hem neerslaat. Leah pro- beert sterkere te vermurwen haar man te sparen.

  • De primatenkant: “primal frowns” en “they bump chests like primates”. Als Leah tussenbei- de springt, verklaart verteller hoe dit gedrag het de mannetjes mogelijk maakt eervol het strijdtoneel te verlaten, Michel niet definitief verliezer.
  • Volksreligie van het bezweringsritueel: Smith vermeldt niet per ongeluk dat Leah, als ze op de mannen toesnelt, plots ‘opmerkt’ dat “she looks older than both of them” – en dat is niet letterlijk zo. Vrouw zonder macht die lijdend toekijkt en handen wringt, Onze Lieve Vrouwe van Duizend Smarten.

Hoe existentialistisch: in het volgende hoofdstuk is Leah in de war over haar eigen gedrag: ze zag zichzelf als een dapper persoon, maar is wat ze liet zien zo te benoemen? Een tactische leu- genaar, een soebatter, en dan ook nog dankbaar als de bruut haar verzoek inwilligt – zoals ook haar motief om te liegen al niet zuiver was.

Echt fraai vind ik hoe Smith, tegen het einde van het eerste deel, Michel Leah weerwoord laat geven – “You think you’re somebody special?” – en vervolgens de liefde laat doorbreken, terwijl de situatie dubbelzinnig blijft. Alles is ‘existentieel’:

  • Door de reprimande wordt duidelijk dat Leah niet de enige is die bezig is met waarachtig- heid en met de vraag of je bent waar je wilt zijn.
  • Smith laat hun hondje, surrogaatkind, sterven. De dood doet schrikken. De reactiewijze van de drie aanwezigen getuigt daarvan en toont hoe ze met het ongewisse omgaan: Leah be- wondert de nuchtere aanpakkerigheid van haar moeder, die toevallig langskomt; Michel zoekt naar greep door nauwkeurig de gebeurtenissen die naar de dood hebben geleid te wil- len reconstrueren; en Leah wil huilen.
  • Door ellende te laten voortkomen uit Leahs verzwijgen van wat ze wel weet, betuigt Smith eer aan het adagium “waarheid bevrijdt” (?)

Zie mijn vorige posting, verkenning van de vraag:  is zelfkennis mogelijk of vervanging van de ene illusie door de andere? Ook bij Leah lijkt “zijn” naar articulatie te “verlangen”.

  • “What would people think?” treffende slotwoorden deel 1. Ik ben het niet eens met “There is no answer”, Smith legt hinten er bovenop. “Like a riddle in a dream” – droom door Smith samengesteld en let me guess: niet charade maar Shar.

Leah haalt foto’s op en krijgt setje met foto’s waarop ze Shar meent te zien, Michel zegt van niet en Smith laat ons hier achter. De tekst suggereert objectieve onbepaalbaarheid, werkelijkheid die ons ontsnapt. Kan zijn maar dit is te gemakkelijk. De tekst:

It is somehow the brevity of it that muddles things – those too few seconds, in which she looked and saw what was there. The girl. Her photos. My envelope. That’s what happened.  Like a riddle in a dream. There is no answer. Nor is there any way that she can take back what she has so loud- ly proclaimed, in front of all these decent local people, or ask to see photos that are clearly not hers again. What would people think?” (p.84, mijn cursivering).

Smith laat Leah hier staan op de drempel van een doorbrekend inzicht, zoals een getrouwde ho- moseksueel er achter kan komen dat hij op mannen valt, dat het zo banaal simpel lijkt te liggen. Achteraf is alles duidelijk maar nu nog niet. ‘Decent’ suggereert schaamte bij Leah – maar dat kan ook zijn om haar stemverheffing. De foto’s opnieuw willen zien: om te controleren of ze correct Shar gezien heeft, of om Shar weer te kunnen zien? Het doet er niet toe, deze onzeker- heidjes zijn afleidend. In dit geval lijken we te kunnen zeggen (met dank aan de auteur die de hinten heeft aangebracht): we snappen Leah in dit opzicht iets beter dan zij zichzelf.

Prestatie van Smith is dat ze je als lezer een sterk gevoel geeft van wat Leah nog maar half be- seft, van allerlei ‘zich roerende zaken’. Zo rouwt Leah om haar dode hond. Dat is op zich al dapper ingrediënt in een highbrow roman. Vervolgens lezen we wat wij ook voor mogelijk houden: “And if it is indeed false consciousness, if the mourning is for something other than her dog, it can make no practical difference to the mourner: it is Olive that she knew, and Olive whom she misses” (p.79).

Bij deze laatste zin opnieuw de vraag: denkt Leah dit of deelt de verteller ons iets mee? Ik meen het laatste. En hier spreek ik de auteur tegen. In de werkelijkheid buiten het boek kunnen soms, op een onverklaarbaar moment, inzichten dagen. Dan treedt achter de dode hond Olive soms plots, via afdwalende gedachten, een mens naar voren.

Het is niet ‘eigenlijk’ verdriet om iets anders maar verdriet om een hond dat ander verdriet raakt. En de mogelijkheid dat meer aan de hand is dringt zich pas aan je op in de mate dat het verdriet buitensporig lijkt. “If the mourning is for something other than her dog, it can make no practical difference to the mourner: it is Olive that she knew, and Olive whom she misses” is op- merkelijk oppervlakkig, zo in tegenspraak met het scherp gevoel voor psychologie dat Smith elders in de roman laat zien. Alsof de romancière wijzer is dan de belerende intellectueel die hier het woord neemt.

   

11 oktober

  • Ogenschijnlijk los van structuur, meedwalend met Felix bijvoorbeeld, valt plots een moraal op: voor Smith zijn er geen bijfiguren. Die moraal krijgt gestalte via de ‘taal van de auteur’, die zich om taal van het personage wikkelt. Soms wel merkbare lassen (p.112)

Een merkbare las vind ik als Smith, in haar behoefte (bijna) elk personage recht te doen, plots breekt met het ‘meelopen’ met Felix, en de wereld enkele zinnen vanuit het perspectief van Tom, de man van wie hij een tweedehandsauto gaat kopen, laat zien. Nadat Felix de halve waarheid over zijn handel in T-shirts heeft verteld:

‘Tom, what about you?’
‘What about me what?’
Felix grinned. ‘Don’t be shy now. What would I put you down for? Everyone got a type. Let me guess: bet you like some of that Brazilian!’
Tom, somewhat dazzled by the gleaming hardware in Felix’s mouth, said: ‘I’ll say French,’ and wondered what the true answer was, and found it troubling“. (p.112)

De vertelstem is hier gedeeltelijk, wat ouderwets overkomend, alwetend (“somewhat dazzled by”), gedeeltelijk neutraal, als het ware de personages om beurten het woord gunnend, én heeft iets – ik gebruikte het woord ook al bij Teju Cole’s Open City en een vergelijkbaar woord bij De geheime liefde van Mrs. Robinson dus moet oppassen – engelachtigs.  “[Tom] wondered what the true answer was, and found it troubling” stelt Tom niet volledig aan onze blikken bloot en gunt hem zijn privacy. Wel vaker laat Smith een personage in zijn/haar kwetsbaarheid zien, zonder er verder iets mee te doen of van te vinden.

‘Engel’ combineert alwetendheid (door de mensen heen kunnen kijken, hun gedachten kunnen lezen, hun harten peilen) en een neutrale deernis (voor iedereen en niemand in het bijzonder).

Smith de taalkunstenaar is dan de ‘verteller’ die “gleaming hardware” gebruikt voor, ik ver- moed, de drie gouden tanden van Felix.

   

12 oktober

  • Voor mij gaat deel ‘Guest’ over idealisme en ‘het kwaad’-in-onderzoekende-zin. Barnes de verbeteraar (nu met zelfrelativering), Felix de man met soft spot. Annie ballenkraker van slechtziende idealisten en puzzel, de hooded jongens als vraagteken.

   

 

13 oktober

  • In korte tussenzinnen wordt eigenlijke drama van ontbrekende ouderlijke zorg verteld. ‘Felix re- cognized the mood arc of the weed’ (p.95); ‘He considered asking his father when he’d last spoken to Devon, but chose, instead, the path of self-preservation’ (p.95); ‘He wanted to love her’ (p.144). Felix, “always sentimental” (idem), is geparentificeerd, ouder voor zijn ouders en broer geweest.

Devon is de jongste zoon/broer, die gevangen zit. Vader geeft af op de blanke maker van een fotoboek over de wijk in de jaren zeventig. Moet hij geen geld krijgen voor het afdrukken van zijn beeltenis? Voor hem gaat de ‘strijd’ – Malcolm X las hij ook in de 70s al – door. Zijn huis verwaarloost hij, net als zijn vrouwen en kinderen. Waarom zou je ook in vrouwen investeren, ze verlaten je altijd. Alleen de vruchtdragende boom in de tuin houdt de hoop van buurman Barnes, de idealist, in leven. Felix heeft een jeugdherinnering aan hem, waarin Barnes ver- vangende vaderrol lijkt te vervullen, met zorg gewas kwekend op balkon.

Het lijkt te gaan om aanvaarden van de pijn die in package-deal geleverd wordt met de vreug- den van je verbinden en om het heenstappen over zelfbeklag (of niet).

   

15 oktober 2012

  • #Ikzounietverbaasdzijnals: bewuste subtekst van ‘Guest’: groots en meeslepende parasiet Annie te- genover gegronde maar banale Felix.
  • In Host ‘irriteert’ o.a. die kopjesbedenker. Wie is dat? Levert zo commentaar op van alles en nog wat, lijkt plot te relativeren. Ook de ‘onnodige’ opdeling van een in de kern chronologisch verteld verhaal frustreert en dat personage zelf nauwelijks aan het woord (?)

  

16 oktober 2012

  • In Host verbreekt Smith de illusie van een ouderlijke vertelinstantie die boven de personages hangt en ze betrokken op hun dwaalwegen volgt.

Het is in elk geval proeve van zelfkritiek / leerervaring, zie mijn tweets op 11 oktober. Directe aanleiding / eye opener is paragraaf 97 van het deel ‘Host’:

97. Nota bene
Natalie did not stop to wonder whether Frank’s boarding school might have done the same job for him (p.194)

De paragraaf gaat direct door op het eind van de vorige. Natalie zwicht voor Frank, de rijke ‘halfbloed’. Voor dat doel helpt het haar hem voor te stellen als haar zorg behoevend: “Perhaps she would always look after him, help him become a real person. After all, she was strong! Even relative weakness in Caldwell translated to impressive strength in the world. The world asked so much less of a person and was of simpler construction“.

In dit citaat zien we de vertelstem al half afstand nemen van wat personage Natalie fantaseert (de laatste zin onthult aanname waarvan Natalie zich niet bewust is), maar dat vormt geen be- dreiging voor mijn wensvoorstelling van een engelachtig betrokken vertelinstantie. Je kunt nog steeds denken dat de verteller, met ons, vanaf de zijlijn meeleeft met Natalie: kom op, meisje, trap niet in die valkuil!

In paragraaf 97 richt de vertelinstantie zich, in het kopje, rechtstreeks tot ons, de lezers, en wijst ons met nadruk op de misvatting van Natalie in de voorgaande paragraaf:

  • het je verliezen in de fictiewereld wordt even (extra) getart; getart word je ook al omdat veel paragraven geen mooie slotsom hebben; het personage heeft geen diepe inzichten en de paragraaf eindigt betrekkelijk willekeurig.
  • Natalie wordt van een persoon in wie wij ons verplaatsen of met wie wij meeleven tot een bestudeerd insect. Voor ons ter lering, eventueel. Wij zitten nog wel met onszelf opge- scheept. Voor zover wij onszelf ontvluchten in de fictiewereld wordt ook die droom ver- stoord.
  • Natalie wordt niet als kind beoordeeld – personagerol die complement is van een ouderlij- ke vertelinstantie – maar als volwassene. De vertelinstantie houdt afstand. Daar wij als le- zer zowel ouder als kind kunnen zijn, wordt ook van ons, voor zover ouderlijke steun verwel- komend, afstand genomen.
  • Tegelijk weten Smith en wij dat we nog steeds in een roman van Zadie Smith zitten. Het is fictie die zichzelf in fictie half non-fictie verklaart.

Misschien is mijn behoefte aan een koesterende vertelinstantie particulier. In bredere zin heeft iedereen die behoefte:

“Universeel en tijdloos (..) in de literatuur (..) is de behoefte – we hebben nog steeds romanschrij- vers nodig die schijnen te weten en te voelen, en die zich met een wonderbaarlijke soepelheid tussen die twee werkwijzen bewegen”  – Zadie Smith, ‘Middlemarch en iedereen’, in Ik heb mij bedacht, p.57

Romanschrijvers die voor ons onze half gedeelde ervaring articuleren, opdat wij dat voor ons- zelf verder kunnen doen, aan ons particulier levensverhaal verder schrijven. Zelf haalde ik de filosoof De Boer aan (zie o.a. de tweets op 3 oktober), die minder spreekt van een behoefte dan van een verlangen – voor conceptuele scherpslijpers het verschil tussen een biologisch fenomeen en iets anders. Het is bij De Boer dan ook een ‘verlangen te zijn’, een verlangen tot articulatie. Natalie lijdt onder het hopeloos verdwaald zijn van dat verlangen. De Boer zou zeggen: Natalie’s verlangen naar zin gijzelt het verlangen te zijn.

Maar ook in een andere zin wordt de ‘engel’ niet definitief de nek omgedraaid. In een nuchterder vorm is ook de vertelinstantie van paragraaf 97 nog betrokken en veronderstelt betrokkenheid bij ons (we zijn er in elk geval nog). In een ruimere zin verdedigde George Eliot het belang van levenservaring voor een romanschrijver, welke zou leiden tot een ander perspectief, een liefde “die in alle vormen van menselijke gedachte en werk, de strijd op leven en dood van afzonderlij- ke menselijke wezens ziet”. Belangrijk in dat opdoen van levenservaring voor Eliot waren haar eigen liefdeservaringen (naast de studie van Spinoza), volgens Smith.

Ik heb Smith iets naar mijn hand gezet maar blijf mijns inziens trouw aan de geest van de passa- ge. Zelf raak ik vervolgens het spoor bijster:

  • Even eerder in het essay stelt Smith vanuit het niets en mijns inziens dogmatisch: “In deze tijd, wanneer we kritisch lezen, dient stijl zich ver te houden van de menselijke ervaringen van romanschrijvers” (idem, p.47). Bedoelt Smith dat wij de stijl van een schrijver niet op diens biografie moeten willen herleiden?
  • In wat zich laat aanzien als een Deleuziaanse lezing van Spinoza’s Ethica, toegepast op Eliot (die Spinoza vertaalde), laat Smith vervolgens romanpersonage Fred Vincy model staan voor het door Eliot gewonnen levens- en filosofisch inzicht. In plaats van het tegenwoordig gebruikelijker onderscheid tussen een deontologische (goede bedoelingen) en consequentia- listische ethiek (goede gevolgen) maakt Smith onderscheid tussen een Bijbelse (beloning in het hiernamaals) en een plichtenethiek (zich houden aan een stelsel van regels), met het ge- drag van Vincy als bewijs van hoe het ook kan: een immanente ethiek, geleid door lust en onlust maar niet in utilitaristische zin, gespeend van enig welomschreven idee over de we- reld (“geen enkele theorie… om aan het leven op te leggen”, p.53). De liefde voor zijn Mary zou Fred zich plots doen inleven in haar familie, die hij oplicht. Maar dan citeert Smith een passage uit Middlemarch die eerder naar een eerethiek verwijst  (“eerloze wijze”, “dunk”) dan naar wat-Smith-ook-bedoelt, en waarbij Eliot’s verteller voor mij alleen een verruiming van empathie beschrijft:

       “Merkwaardig genoeg bestond zijn verdriet in de hiervoor vermelde affaire bijna geheel uit
       het idee dat hij wel op eerloze wijze te werk moest zijn gegaan en de Garths dus wel niet meer
       zo’n hoge dunk van hem zouden hebben (..) Dit toepassen van de verbeelding op de behoef-
       ten van andere mensen is niet gebruikelijk bij hoopvolle jongeheren” (o.c, p.54).

Smith schrijft ons een behoefte aan verfijnd voelende en denkende schrijvers toe, om ons be- staan zowel door als op te doen lichten. Bas Heijne doet hetzelfde, op een wat stelliger toon, alsof schrijvers perfect in die behoefte voorzien:
De heftigste waarheden over onszelf en onze wereld [kunnen] alleen via een kunstwerk tot uiting worden gebracht” (De werkelijkheid, p.157)

Literatuur contrasterend met journalistiek benadrukt Heijne niet de “little witchcraft” en “little weirdness” van de roman, zoals Smith, maar (hoewel hier impliciet blijvend) de kracht van de verbeelding. Bevrijd van de journalistieke gebondenheid aan verifieerbare feiten kan de kun- stenaar via zijn verbeelding “het ongrijpbare labyrint van het menselijk bewustzijn” (p.156) ver- kennen (zo begrijp ik Heijne’s “heftigste” in “heftigste waarheden”; andere opmerkingen in De Werkelijkheid ondersteunen deze interpretatie). Verbeelding is journalistiek-plus:

De mens is nog altijd, zoals Aristoteles zei, een sociaal dier. En nog steeds is niemand beter in staat dat dier te begrijpen dan de schrijver. Het vereist wel een grote betrokkenheid met de eigen tijd. De schrijver die de waan van de dag wil doorgronden, moet de waan van de dag eerst ken- nen” (id, p.163).

Behalve de waan van de dag kan de roman ook duurzamer vormen van zelfverloochening doorgronden. Heijne noemt de roman Lotgevallen van een beddenverkoper:
[De hoofdpersoon] is in alle opzichten een onbenul, die zich willoos laat meevoeren op de stroom van de geschiedenis. De roman als geheel geeft de lezer echter wel degelijk een beeld van de wereld waarin deze Hampel naar zijn roemloze einde sukkelt en legt zonder nadruk verbanden tussen een individu en zijn omgeving, de manier waarop totalitaire regimes als dat in Oost-Duits- land de ziel van een mens fnuiken, ook al heeft hij daar zelf niets van in de gaten” (De werkelijk- heid, p.162)

Tegelijk is er bij Heijne de vrees dat de kunst mogelijk het beleven vervalst, het leven uit het on- bewerkte materiaal haalt. Motto van Heijne’s essaybundel is “It is art that makes live, makes interest, makes importance…” maar hij komt er al snel op terug: “Kunst maakt het leven, zei Henry James, maar je kunt ook zeggen dat kunst het leven doodt” (p.13).

Toch gelooft hij nog in een kunst die zowel de oorspronkelijke ‘belevenis’ intact laat als hem verdiept (mijn parafrase): “het is kunst maar het is ook het leven. Het zijn belevenissen die be- tekenis hebben gekregen” (p.13) of gelooft, in 2011, “in de noodzaak van fictie om onze eigen ervaringen vorm te geven en te doorgronden” (Echt Zien, p.15).

Maar Heijne’s sensitiviteit voor begrippen is bepaald minder dan die voor kunst en het rijke leven achter de oppervlakte. Hij gebruikt geregeld “wezen”, “bewustzijn”, “ziel”, “wereld” en “werkelijkheid” op een eerder banale dan ‘diepe’ manier. Bijvoorbeeld in een uitspraak over Marilyn Monroe verdiept in Ulysses: “Juist haar streven om zo’n moeilijke roman tot zich te nemen verraadt iets over Marilyn Monroe’s diepste wezen” (Echt Zien, p.23).

En het spanningsveld tussen ‘verlangen te zijn’ en ‘verlangen naar zin’ bij lezers van bekente- nisliteratuur (waar gebeurde verhalen waarin veel valt te herkennen, “veel beleefd, maar niets doorgrond“) heet bij hem “verlangen naar reële betekenis”:
Hoe wanstaltig sentimenteel en egomaan zulke boeken vaak ook zijn, ze vertegenwoordigen wel een reëel verlangen dat zich niet gemakkelijk laat negeren of kleineren: het verlangen naar reële betekenis door middel van kunst” (p.156)

Tot slot, als schrijver Tim Parks in 2010 de ‘noodzaak’ van romans om belevenissen te door- gronden relativeert, zit Heijne om begrippen verlegen. Parks: “Het is heel goed mogelijk een ge- lukkig en volwaardig leven te leiden zonder ooit een roman open te slaan. (..) Er lopen op deze wereld genoeg mensen rond die een intens en bewust leven leiden, terwijl ze nooit een boek le- zen” (Echt Zien, p.14). Heijne: “Ik kreeg het een beetje benauwd van Parks’ verlangen naar een leeg hoofd” (p.15) en “Waren er manieren om een zinvol leven te leiden buiten het bewustzijn om?” (p.13).

  

18 oktober 2012

  • In het impliciet essay ‘Two paths for the novel’ verkiest Smith ‘tijd opgevuld met ruimte’ boven realisme, ‘ruimte gevuld met tijd’. Binnen die voorkeur verslaat Remainder de klassieke tragedie door ‘de zelfmythologiserende grandeur van het tragische’ te weigeren. De antiheld van die roman sterft oneindige achtjes draaiend in de lucht. Felix sterft sneller nog – maar met wijsheid en liefde. Grace is voor Felix belangrijker dan bezit. Hij voelt deernis voor (het bedreigd ego van) zijn belager. ‘Wat overblijft’ is het kwaad.

Ik heb Remainder in vertaling gelezen, naar aanleiding van het essay van Smith. Hoewel het boek je aparte momenten bezorgt waarin olievlekken en barsten in straatstenen de pracht van verre sterrenstelsels aannemen – in de kern misschien de illusie dat je oneindig kunt inzoomen zonder dat leegte ontstaat, anders dan bij het uitvergroten van digitale foto’s – blijft het boek voor mij een cerebraal speeltje, een intellectuele oefening, voor mij ook plot-driven (“Dit moet een keer fout gaan”). Ik begrijp de dood van Felix als een impliciete erkenning door Smith van hetzelfde (daar heb ik graag woorden als ‘deernis’ en ‘wijsheid’ voor over, die je ook klein, praktisch, alledaags kunt opvatten).

Smith prijst het einde van Remainder in eveneens cerebrale termen:
Het is nu juist in die pas onthulde ruimtes van Dat wat overblijft dat de gelegenheid voor veel- vuldige allegorieën zich voordoet. Van literaire modes (Hoe kunstmatig is het realisme?), van het bestaan (Zijn we in staat tot een werkelijk zijn?), van het politieke overleg (Wat is er nog over van de identiteitspolitiek?) en van de wet (Waar moeten we onze grenzen trekken? Wat en wie sluiten we buiten en waarom?”).

Haar kritische vraag aan de auteur van Remainder, naar aanleiding van een manifest mede van zijn hand, blijft gevangen in de termen van hun discussie:
De INS eist dat ‘alle authenticiteitscultussen moeten worden afgeschaft’. Maar vermeldt niet wat er moet gebeuren met de authenticiteitscultus van de avant-garde“.

Mogelijk is dat een sleutel om NW te begrijpen. Smith noemt de antiheld van Remainder een ty- pisch avant-gardeproduct, met een temperament dat voorbij het geoorloofde wil gaan, met de dood als laatste transgressie (we zijn in modieuze filosofieënland). De dood is minder een fy- siek dan een interessant literair gebeuren, een experiment in ontsnappen aan een inperkende ‘betekeniseconomie’, als u begrijpt wat wordt bedoeld. Felix daarentegen leert wat in de periode voor zijn sterven [spoiler alert]:

He found himself on the pavement. As he got back up on his knees he heard one of them say: ‘Big man on the train. Ain’t the big man now.’ And instead of fear, a feeling of pity came over him; he remembered when being the big man was all that mattered. He reached into his pockets. They could have his phone. (..) When he was younger they might have wounded his ego; now the old fury and humiliation were gone – they could have it all. Everything he cared about was elsewhe- re” (p.148).

Het leven als éducation sentimentale, je durft het bijna niet te schrijven, zo lyrisch of hysterisch humanistisch. Toch is dat de blik waarmee Felix zijn halfbroer Devon bekijkt, als die zich, net als Felix lange tijd, door zijn moeder laat inpalmen: “Devon would have to learn this, as Felix and the girls [zussen] had all learnt it” (p.143).

Om terug te keren naar de tweet: het kwaad is dan dat stukje waarop Felix niet bedacht was, de aanvechting die hij niet kende in zijn drugdoordesemde jonge dagen.

 

21 oktober 2012   

  • Host: combinatie van een puzzel waarvan ik me afvraag waarom ik hem op moet lossen en maakster/juf die nadrukkelijk de Juiste Antwoorden meedeelt.

In het interview met John Self beaamt Smith de invloed van Mrs. Bridge – “bittersweet, gently satirical portrait of a conventional, unimaginative upper middle-class couple living in Kansas City from the 1920s to the 1940s. The couple tries to live up to societal expectations and to be good parents, but are sadly incapable of bridging the emotional distance between themselves and their children, and between each other”, aldus Wiki – op het deel over Keisha/Natalie. Maar meer nog noemt zij Barthes’ autobiografie en Raymond Queneau’s Stijloefeningen.

Het versterkt mijn indruk dat Smith teveel verwacht dat vorm tot unieke inhoud leidt. Mijn leeservaring is dat dit deel beurtelings teveel buiten Keisha/Natalie blijft – nadeel van het ontbreken van veel zelfreflectie bij het personage – en dan weer, waarschijnlijk bij gebrek aan een personage dat tot inzichten komt, via de vertelinstantie  ‘oplossingen’ geeft, ons uitlegt hoe wij Keisha moeten begrijpen.

Het deel was eerst opgezet in de ik-vorm (“fractured first person”). Meelezers oordeelden nega- tief en Smith beaamde het oordeel van een collegaschrijver dat ze niet bij machte is sympathie te wekken voor een personage in de ik-vorm. Haar verklaring: “When I write the pronoun “I”, I think of myself and end up being incredibly cruel. I’m not sympathetic to myself, as it turns out”.

Echter, tegen het einde van dit deel wint de tekst voor mij weer aan kracht, met een paar mees- terlijke paragraven.

  • Is dat nou alles: “Their own materiality was the scandal. The fact of flesh” (p.230).

Wezen, essentie, kern, eindigheid, liefde, haat, dood, leven – de grote woorden zelf zeggen door- gaans zo verdomd weinig.

 

25 oktober 2012

  • Nathan bewijs (indien nog nodig) dat auteur ons gemakzuchtig moraliseren wil bemoeilijken. Zo ook met een ander begrijpen. Daarom aan iedere lezer de vraag: begrijp ik Natalie? Of ze is taalconstructie die niet kan bestaan of één puzzelachtige jou #nothanksi’mdead

Nathan roept in het begin ‘humanitaire impuls’ op. Staat op straat telefoonkaarten te verkopen, in vieze kleren, als tiener voormalige mooie jongen, liefde van Leah. Ik zal verder niets verklap- pen maar latere informatie verandert je beeld.

Ik ben het niet eens met Smith voor zover ze beweert, maar ik betwijfel of ze dat doet, dat ieder moraliseren gemakzuchtig is (de roman laat Natalie en Nathan samen opwandelen. Natalie stelt ethische vragen die, volgens Nathan, haar niets aangaan; niets hoeft volgens hem tussen hen in te staan). Filosofisch is dit uiteindelijk een uiteenzetting met ‘materialisme’ in de betekenis van ‘anti-idealisme’. Daarmee heb ik nog niets gezegd – maar het zijn niet mijn woorden.

Toch maar even opgezocht, gezien de sprekende namen Felix en Grace: Nathaniel betekent ”Geschenk van God”. Keisha betekent “Favoriet” en Leah “Niet uitbundig, vermoeiend” (zegt de een) of “Sterk & Dapper als een leeuw” (de ander).

Een moraal kan dienen om van je af te houden wat je niet wilt en om je te verstaan met een vreemde zijde van ‘de dingen’ (ik zeg het expres zo materialistisch mogelijk). Het eerste type mo- raal wordt in de roman op de proef gesteld. Dat laat de vraag naar de tweede moraal echter on- beantwoord. Mijn stelling: op zijn minst roept Smith die vraag in negatief op.

In haar eigen leven is Smith erg gekant tegen je afschermen, risico van moraal als defensie. Op een gezellig wit liberal feestje in New York de verkiezing van Obama vierend, belt een Duitse schrijver haar op vanuit een reggaebar in Harlem. Ze moet echt onmiddellijk komen: het ies hier vantastisch!

Smith betrapt zichzelf op uitvluchten bedenken. Ze is er niet op gekleed en spreekt inmiddels dat bekakte Engels – of eigenlijk is ze verlegen. Dan ontvouwt ze, via wat anderen vast een “ídioot logicasprongetje van een romanschrijver” zullen vinden, haar “romanschrijverscredo”:

Een aarzeling tegenover dat wat anders is, wat leidt tot wantrouwen tegen dat wat anders is en eindigt in angst ervoor. En algauw zal de enige stem die je herkent, en het enige leven waarmee je kunt meevoelen, je eigen leven zijn” (‘In vreemde talen spreken‘ in Ik heb mij bedacht, p.187)

De moraal hierin besloten verwoordt Smith even eerder simpel: “Op gevarieerde wijze leven (..) vereist en voortdurende inspanning“.

Een moraal van de tweede soort. Of ook: menselijke ‘vrijheid’ behoort ook tot ‘de dingen’. Je zult er iets mee moeten.

“Materie” zit ook in het blinde willen van Natalie’s kinderen: ‘Why do you insist on taking the scooter if you know you’re not going to want to use it?’ The child spoke with her wet lips brush- ing the flesh of her mother’s ear: ‘I don’t know what I’m going to want until when I want it‘ (p.287).

Tegenover een aldus opgevat ‘materialisme’ is iedere ethiek, alle vormen van ‘tweede orde’-waardering (een ijsje is lekker maar ik neem het toch niet; een jonge Thaise is goedkoop maar ik kies toch voor een volwassen prostituee), ieder prioriteiten of een grens stellen ‘idealisme’. Mo- raal is niet van de wereld-zoals-door-dit-materialisme-opgevat.

Hier bespeur ik de invloed van ‘Two paths for the novel‘ in NW, haar verzet tegen een te gemak- kelijk (geworden vorm van) literair humanisme. Als tegenstem in het essay dient de roman Re- mainder van McCarthy, waarop ik boven al enigszins ben ingegaan. Van die roman en de bijbe- horende filosofie neemt ze in het essay al enigszins afstand. Nog meer doet ze dat via fragmen- ten van een gedicht van Szymborska, waarmee het essay begint en eindigt. Daarmee brengt ze mijns inziens de bij McCarthy ontbrekende praktische moraliteit in.

McCarthy en zijn medemanifestschrijver Critchley – althans hun papieren alter ego’s – bezin- gen de dingen: “We kiezen de zijde van de dingen en proberen hun (..) delfstoffelijke hoedanig- heid op te roepen“. De aangehaalde Szymborska daarentegen: “Na iedere oorlog moet iemand de rommel opruimen. Min of meer netjes wordt het tenslotte niet vanzelf“.

Smith meent dat uit dit gedicht een literaire gevoeligheid spreekt die groter is dan die in het ma- nifest van McCarthy en Critchley maar de strekking ervan omvat. Dan volgt willekeur. Zonder argumenten, met doorklinken van impliciete theorie (een “perverse” erkenning) en verweer te- gen een geanticipeerd verwijt (“nihilisme”) volgt een mij onduidelijke bewering. Wel lees ik de claim van morele rechtschapenheid en…authenticiteit…in het beleden pessimisme:

Even those who are allergic to literary theory will recognize the literary sensibility, echoed in this poem, of which the INS [de vereniging van McCarthy en Critchley] forms an extreme, yet comprehensible, part. The connection: a perverse acknowledgement of limitations. One does not seek the secret, authentic heart of things. One believes—as Naipaul had it—that the world is what it is, and, moreover, that all our relations with it are necessarily inauthentic. As a consequence, such an attitude is often mistaken for linguistic or philosophical nihilism“.

Wat Smith niet benoemt is de zorg die uit het gedicht van Szymborska spreekt, mensen die puin opruimen. Smith verschraalt dit tot “hoedanigheid van aandacht” en dat blijkt dan louter waar- nemen te zijn, van een pokdalig wegdek, een straatoppervlak.

Van de drie – inmiddels ‘traditionele’, zoals Smith erkent – anti-idealistische conclusies van McCarthy en Critchley: (1) God is dood (2) we weten bijna niets (3) moraal is in de wereld ver te zoeken focust ze, net zoals de roman Remainder, vooral op de tweede. Voor de rest heb ik het gevoel dat ze boven haar macht grijpt.

  • ‘She just doesn’t want to have a baby.’ Clarity. Bright, blinding, free of judgement, impossible to contemplate for longer than a moment, and soon transfigured into something else’ (p.290) Navolg- baar: zeggen hoe het is in plaats van wat wenselijk. Maar dat einde… Why blinding, why nodig weer te contempleren, why ‘transfiguratie’? #cutthecrap #hyperbewustzijn #breathe

Gewenst babyloos is Leah. Natalie spreekt de bevrijdend ware woorden uit tegen echtgenoot Michel, die haar opbelt. Hij vermeldt wat mij op 8 oktober opgevallen was: Leah doet iets met religie. Michel: “Why does she lie to me? She’s not herself. She told me she started praying” (p.290).

In het eerste deel van de roman, dat Leah betreft, wordt een sprekende zwarte Madonna opge- voerd. In het verlengde van het ‘anti-idealistische’, anti-gemakkelijk-humanistisch programma, doet Smith volgens mij in het Leah-deel een poging Leah’s toevlucht zoeken bij schietgebedjes of wellicht meer ‘materialistisch’ te duiden. Zie de behandeling hiervan aan het begin van deze posting.

Misschien roept Smith het moment op waarin iets tot iemand doordringt en waar aanvoelt. Dan beseft Natalie mogelijk plots dat Leah vooralsnog geen kind wil. Maar het kan ook een prognose door de vertelinstantie zijn van het verloop van dit inslaand inzicht bij Michel. Bij hem valt het muntje mogelijk nu. “Getransfigureerd” betekent dan dat hij het verhaal van zijn leven met Leah zal moeten herschikken. Het verblindend besef van haar ontbrekende kinderbehoefte wordt spoedig onderdeel van aangepaste verhalen, zoals bijvoorbeeld: ‘hoe mijn relatie strandde’.

   

27 oktober 2012

  • Door niemand opgemerkt: Zwarte Maria, moeder der niet-kuise moeders, verschijnend aan Leah (p.64), die op het eind moeder Natalie bespot.  “Look at you,” said Leah, “Mother and child. Look at you. You look like the fucking Madonna” (p.292). Waarna Natalie zich eindelijk een ‘zelf’ voelt, gelijk op met het ervaren van de zelfstandigheid van anderen (“Beautiful, unknowable”). Niet ‘managen’ maar ‘houden van’. Schaamte voor liefde als non-persoonlijke kracht ‘van buiten’ is thema, in anti-lyrische, “materiële” context #fuckalgemeenheden

Met ‘anti-lyrisch’ en ‘materieel’ verwijs ik terug naar ‘Two paths for the novel‘. Het materiële en mooie is dat de kinderen van Natalie zich, vlak voor deze scène, erg anti-platonisch ongeregeld gedragen. Op het moment dat Leah het beeld van Maria met kind oproept, is de onhandelbare Spike net op Natalie’s schoot gelegd. Spike en zijn zusje zitten onder grijze verf. Ze willen als ro- bot naar het carnaval.

‘Schaamte’ omdat – aldus de tekst – Natalie het vervolgens niet aandurft openhartig tegen Leah te zijn (zie het begin van deze posting, onder het kopje ‘Tot zichzelf komen in het gezelschap van mensen’, voor het citaat).

      

28 oktober 2012

  • De ‘visitation’ van Leah is bezoeking door Shar én korte ‘verschijning’ van Maria; die van Natalie een ‘indalen’, zelfwording. De ‘crossing’ is prachtig vanwege de protagonisten (Natalie, Nathan), de con- text van de  aan-/afwezige Felix en de bijbetekenis van innerlijk grensverkeer. Nathan met de poor- ten dicht, Natalie dolend door een niemandsland.

Natuurlijk kun je ook de korte ontmoeting met Nathan nog ‘bezoeking’ noemen en Leah’s be- zocht worden door vragen of ze wel zit waar ze zou willen zitten, qua relatie(s), baan, qua qua.

   

31 oktober 2012

  • Liefde/geliefd zijn en het goede. Nathan beklaagt zich over geweerd worden na zijn tiende, weert af dat destijds van hem gehouden werd. Boek dicht (“burnt”). Maar vraagt Natalie “Ga je me kwaad doen”, zegt hij: ik ben niet slecht, ”You remember me. You know who I am”.
  • Smith’s fysiologisch existentialisme. Er is schoonheid maar geen zin. Erkenning van deze hopeloze situatie verlicht niets. Natalie lacht luid. Liefde meer verantwoordelijkheidsgevoel, motief om door te gaan meer anderen leed van jouw holte te besparen.

[Spoiler alert] Over de schoonheid: als Natalie met Nathan onder een afdakje zit, Nathan in de schaduw, zich verbergend voor de politie, beide onder de invloed van een joint gemengd met speed, het stortregent: “Just in front of them a little drenched bird landed on a leaf and shook itself“. Maar Smith is stadsmens en laat volgen “A passing car took the corner sharply, sending up a sheet of water” (p.276). Het eerste roept zorg op, het tweede het gemakkelijk absurdisme van Grunberg.

En wanneer Natalie voor de zelfmoordbrug staat: “Natalie had forgotten that the bridge was not purely  functional. She tried her best but could not completely ignore its beauty” (p.281)

Over het tekort aan zin: Natalie kijkt door het raster van de brug: “The tower blocks were the only thing she could see that made any sense, separated from each other, yet communicating. From this distance they had a logic, stone posts driven into an ancient field, waiting for some- thing to be laid on top of them, a statue, perhaps, or a platform” (p.281).

Als Natalie de zelfmoord uitstelt “The act remained just that: an act, a prospect, always possible. (..) But right at this moment there was no one left to do it” (p.282) is er geen moment van Inzicht. Ze lacht. Geen nadere informatie. Het kan zijn omdat de gedrogeerde Nathan zelfs nu niet in de gaten had wat een zeer reële mogelijkheid was – so much voor menselijk contact – of om zijn absurde vraag om steun. Of omdat de zinloosheid van alles – “Keisha, it’s getting cold up here. I need some warmness. Come on, man” – de zwaarte plots weer licht maakt. Of de vertelinstantie voegt een hedendaags filosofische opmerking in: zó kun je zo’n moment van inzicht ook be-/her- schrijven. Hoe dan ook:

She bent over and put her hands on her knees. She was shaking with laughter” (p.282).

En als ze dan anderhalve dag later, door onverwachte paniek geslagen, haar verloren kinderen terugvindt in de dierenwinkel, is er die fysiologische liefde, als het ware onveredeld:

She understood that her children were not kidnapped or murdered or likely to be further than fifty feet from where she was presently standing but running through this logical series of state- ments did nothing to halt the falling away of everything that now happened inside her. She peer- ed over into the pit that separates people who have known intolerable pain from people who ha- ven’t. Instantly she was sweating all over her body. A man in an apron came over to tell her to calm down. She pushed past him and ran out into the street. And it was into this pit that she had so nearly placed Frank, her children, her mother, Leah. Anyone who had ever cared for her” (p.288-289).

Met enige goede wil bereidt deze existentiële schok haar een moment van verlichting zoals in de verhalen van Carver. Als Michel haar kort daarop belt, wint iets in haar het van haar gebruike- lijke weerstanden (Michel beschuldigt haar). Daardoor ontstaat de mogelijkheid van empathie:

Normally all of her energies would be in defense — she was trained in it— but as she spoke her mind traveled to what felt like open ground, where she was able to almost imagine something like her friend’s pain, and in imagining it, recreate some version of it in herself” (p.290).

Gloort er dan toch licht aan de kim?! Op zich niet. De oproep van liefde kan geweigerd. Je kunt zorgen voor of niet, een ander vergeven of blijven mokken. In dit gebied houdt het kwaad zich op. Er valt geen muntje de ene of de andere zijde op, dat mag kennelijk van Smith niet, te ge- makkelijk humanisme; maar mager of macaber blijft het.

Plaats een reactie